In dit hoofdstuk ga ik een aantal vissoorten bespreken, die geschikt zijn voor het beginners gezelschapsaquarium.
We zullen, indien bekend, in deze volgorde vermelden:
- Wetenschappelijke naam
- Nederlandse naam
- Hoog- of langwerpig gevormd
- Lengte in volwassen toestand (dat zijn ongeveer lengten. Dit omdat de lengte in volwassen toestand o.a. afhangt van de grootte van de bak, hoeveelheid water dat ververst wordt, kwaliteit van het voedsel etc.)
- Kleuraanduiding (de kleuraanduiding, zoals beschreven, kan alleen worden bereikt bij dieren die onder optimale omstandigheden worden gehouden)
- Geslachtsonderscheid
- Watersamenstelling
- Scholen-, paar- of solitair-vis
- Oppervlakte-, middenzone- of bodemvis
- Uit welk werelddeel het dier afkomstig is
De voeding van de te bespreken vissen laat ik buiten beschouwing. Zie daarvoor Hoofdstuk 6, ‘De voeding van onze aquariumvissen’. Deze tekst is op vrijwel alle onderstaande vissen van toepassing. Ook de voortplanting zal ik niet bespreken. Dat is een meer specialistische activiteit, toevals kweken in de bak daargelaten. Bovendien is daar literatuur genoeg over. De watertemperatuur voor onderstaande vissen bedraagt optimaal tussen de 24 en 26 graden C, tenzij anders is aangegeven. Ik wil hier nog wat vertellen over een paar afwijkende zaken bij enkele soorten aquariumvissen. Ei-levendbarende vissen leggen geen eieren, maar de eieren worden inwendig bij het vrouwtje bevrucht. Daarvoor heeft het mannetje een uitwendig geslachtsorgaan, een zogenaamd gonopodium, dat hij in de geslachtsopening van het vrouwtje brengt. Dat gonopodium is een vergroeide aarsvin en daarmee brengt hij zaadpakketjes in het vrouwtjeslichaam. De zaadjes daarvan bevruchten de eieren die zelfstandig gaan groeien, zonder hulp van het vrouwtjeslichaam. Het vrouwtje is in staat om zaadpakketjes te bewaren en daarmee later weer eitjes in haar lichaam te bevruchten, zonder verdere tussenkomst van een mannetje. De bevruchte eitjes komen na de ontwikkeling in het vrouwtjeslichaam uit en de jongen worden daarna levend, via de geslachtsopening, geboren. Ei-levendbarende vissen zijn onder andere: plaatjes, zwaarddragers, guppen, black molley’s, halfsnavelbekken. Ook zijn er echte levendbarende vissen. Ook hier wordt het vrouwtje inwendig door het mannetje bevrucht, maar er ontstaan uit de eicellen embryo’s die door middel van draadvormige uitgroeiingen van hun buik aan het moederlichaam bevestigd zijn en daar de voeding en zuurstof van krijgen en afvalstoffen aan het moederlichaam afgeven. Na de ontwikkeling worden de jonge vissen levend, via de geslachtsopening, geboren. De vrouwtjes van deze vissoorten kunnen geen sperma opslaan. Voor elke worp moet weer een paring plaatsvinden. Een levendbarende vis is o.a. de mooie hooglandtandkarper, Ameca splendens. Er zijn vissoorten, waarvan de kieuwen niet genoeg zuurstof uit het water kunnen halen om de vissen in leven te houden. Zij moeten regelmatig naar de oppervlakte om lucht te happen. Uit die lucht wordt in een labyrint orgaan de benodigde zuurstof gehaald. Dat labyrint orgaan is een eenvoudig soort long, dat in de kop ligt. Daarom worden deze vissen labyrintvissen genoemd. Als labyrintvissen belet worden om aan de oppervlakte lucht te happen, zullen ze verdrinken. Enkele voorbeelden zijn: Colisa lalia, Colisa chuna, Trichogaster leeri en de diverse Trichopsis-soorten. Er zijn bodemvissen die darmademhaling hebben. Deze vissen happen ook regelmatig lucht. Aan het eind van de darm hebben ze een soort luchtzak waarin ze de opgehapte lucht opslaan, die ze gedurende het leven op de bodem verbruiken. Vooral bij Corydoras-soorten kun je goed zien dat ze af en toe naar het wateroppervlak schieten, lucht happen en meteen weer naar beneden snellen. Deze vissen hebben naast hun kieuwen dus darmademhaling. Uiteraard kan de bespreking vanwege de beperkte ruimte in het kader van deze artikelen niet uitputtend zijn. Het gaat om de hoofdlijnen. Om technische redenen heb ik geen plaatjes van de vissen bij de besprekingen gevoegd. Als je wilt weten hoe een bepaalde vis er precies uitziet, kun je naar een aquariumwinkel gaan of de literatuur raadplegen. Er zijn genoeg goede boeken over aquariumvissen in de handel. Iedere aquariaan behoort minstens één goed boek over aquariumvissen in zijn bezit te hebben. De wetenschappelijke namen veranderen nog steeds. Daarom is het mogelijk dat een door mij genoemde wetenschappelijke naam inmiddels al weer verouderd is.
Paracheirodon axelrodi
Langwerpig.
5 cm.
Rug bruinachtig tot rood. Vanaf het oog loopt een prachtige blauwgroen iriserende lengteband tot even voorbij de vetvin. Hieronder is het lichaam diep rood, met uitzondering van een klein gedeelte van de buikpartij. Vinnen kleurloos doorzichtig. Rug- en aarsvin met een smalle witte rand aan de voorzijde.
Oogiris opvallend blauw iriserend.
Het vrouwtje heeft een dikkere en wat blekere buikpartij dan het mannetje.
Zacht en lichtzuur water.
Scholenvis.
Middenzone.
Zuid-Amerika, Amazonegebied.
Megalamphodus megalopterus
Zwarte fantoomzalm.
Hoog.
4,5 cm.
Grondkleur doorschijnend donkergrijs tot zwartachtig. Blauwzwarte, krachtig iriserende en licht omzoomde schoudervlek. Ongepaarde vinnen grijsachtig transparant met donkere velden en/of zomen.
De mannetjes hebben een zeer grote rugvin en veel meer zwart pigment in de vinnen dan de vrouwtjes, die juist meer rood pigment hebben.
Zacht en lichtzuur water.
Scholenvis.
Middenzone.
Zuid-Amerika.
Carnegiella strigata
Hoog.
5 cm.
Grondkleur geel tot groen of licht violet met afwisselende zilverglans. Rug donker olijfgroen met een zeer donkere streep- en vlektekening. Van de kieuwdeksel tot in de onderste helft van de staartwortel een donkere lengtestreep, die aan de bovenzijde wordt begrensd door een zilverglanzende zone. Hieronder een drietal schuin naar voren lopende zeer onregelmatige banden. Borst en buik min of meer geel gezoomd. Alle vinnen kleurloos doorzichtig.
De buikpartij is bijlvormig.
De buikpartij van het vrouwtje is wat dikker dan van het mannetje, maar dit is heel moeilijk te herkennen.
Zacht en lichtzuur water.
Scholenvis.
Oppervlakte.
Zuid-Amerika.
Hemigrammus erythrozonus
Vuurneon.
Langwerpig.
4 cm.
Grondkleur grijsachtig groen. Vanaf de kieuwdeksel loopt een vrij brede zacht rode lengtestreep tot in de staartvinbasis om hier op te lossen in een gelijkkleurige vlek. Onder opvallend licht wordt de fraai rood iriserende lengtestreep aan de bovenzijde begrensd door een goudglanzende bies. Van de rug- en aarsvin zijn de voorste stralen prachtig rood. De punten van rug- en aarsvin zijn bij de mannetjes geelachtig wit. Overigens zijn de vinnen kleurloos. Oogiris aan de bovenzijde rood.
De mannetjes zijn slanker dan de vrouwtjes.
Zacht en lichtzuur.
Scholenvis.
Middenzone.
Zuid-Amerika.
Barbus nigrofasciatus
Hoog.
6 cm.
De kleurtekening varieërt sterk en is mede afhankelijk van het jaargetijde waarin de dieren tot voortplanting overgaan. Buiten de paartijd is de grondkleur overwegend vaalgeel met 3-4 min of meer zwarte kegelvormige dwarsbanden die onscherp begrensd zijn. Bij het mannetje is de kop prachtig rood en gedurende de paartijd fel purperrood. Alle schubben hebben zilverwitte randen, zodat de indruk ontstaat alsof de dieren met glitter zijn overgoten. Dit laatste komt vooral tot uitdrukking onder opvallend licht.
De rugvin van het mannetje is diepzwart, aarsvin donkerrood tot zwart, buikvinnen zachtrood. Bij de vrouwen vallen de dwarsbanden veelal uiteen in onregelmatige vlekken.
Niet van groot belang.
Scholenvis.
Alle waterlagen.
Azië.
Bijzonderheid: de purperkop is een schitterende vis en al vele jaren mijn favoriet. De mannetjes jagen vaak achter elkaar aan om te pronken. Daarbij zwemmen ze in een cirkel achter elkaar aan, zodat ze samen snel rondjes draaien. Een prachtige aquariumvis, maar wel erg druk. Dat is ook de reden waarom ik de purperkop al een paar jaar niet meer in mijn aquarium heb. Als de purperkoppen bezig zijn, zie je haast geen andere vissen meer. Tenzij de bak voldoende groot is, zo vanaf anderhalve meter lang.
Barbus tetrazona
Sumatraan.
Hoog.
6 cm.
Grondkleur zilverachtig wit, bovenste lichaamshelft bruinachtig met groene boventoon, op de lichaamszijden een iriserend roodbruin. Op het lichaam vier blauwzwarte dwarsbanden waarvan de eerste op de kop en door het oog, hieronder nog een groot gedeelte van de wang bestrijkend. De tweede verloopt min of meer kegelvormig van de rug tot op de onderste lichaamshelft ter hoogte van de borstvinnen. De derde band begint onmiddellijk achter de rugvin en loopt door tot in de voorste aarsvinstralen en de vierde band ligt op de staartvinbasis. De binnen de banden gelegen schubben tonen prachtig goudgroen glanzende randen. Rugvin is aan de basis zwart, overigens bloedrood evenals de aarsvin. Alle overige vinnen min of meer roodachtig doorzichtig. De wijfjes zijn groter, enigszins dikker en minder intens gekleurd dan de mannetjes.
Niet zo belangrijk.
Scholenvis.
Alle waterlagen.
Azië.
Bijzonderheid: ook de sumatraan is een schitterende vis. Er wordt wel eens beweerd dat sumatranen aan de draadvormig verlengde borstvinnen van maanvissen, labyrinthvissen etc. knabbelen. Bij de ene liefhebber doen ze het kennelijk wel en bij de andere niet. Om vinvraat te voorkomen kan men sumatranen beter niet met vissoorten met verlengde vinstralen in één bak houden.
Barbus titteya
Langwerpig.
5 cm.
Rug reebruin, groen iriserend. Flanken en de buik min of meer zilverglanzend met rode boventoon. Vanaf de snuit tot in de staartvinbasis loopt een bruinzwarte tot blauwzwarte lengtestreep waarvan de breedte onder de rugvin het grootst is. Aan de bovenzijde wordt deze donkere band begrensd door een even brede lichtere zone, die in het voorste gedeelte goudglanzend is en staartwaarts overgaat in een fraai iriserend blauwgroen. Onder de donkere band bevinden zich doorgaans nog een aantal donkere vlekken. Het kieuwdeksel is roodachtig. Alle vinnen roodachtig met fijne zwarte zoom, de aarsvin kleurt zeer duidelijk.
De vrouwtjes hebben een dikkere buikpartij dan de mannetjes. Het mannetje is wat kleiner en gestrekter van vorm. Tijdens de paartijd zijn de mannetjes feller rood van kleur dan de vrouwtjes.
Matig tot middelhard.
Scholenvis.
Middelste en onderste waterlagen.
Azië.
Xiphophorus maculatus
Plaatje.
Langwerpig.
Vrouwtjes ongeveer 6 cm, mannetjes kleiner.
De grondkleur van de wildvangvis is geelachtig tot olijfbruin, met een of twee kleine vlekken op de staartwortel. De nakweekvissen bestaan uit vele variëteiten, met allerlei kleuren en tekeningen.
Het mannetje blijft kleiner en slanker dan het vrouwtje en heeft een gonopodium, een zogenaamd geslachtsorgaan.
Geen eisen.
Groepsvis.
Alle waterlagen.
Midden-Amerika.
Bijzonderheid: veel groenvoer noodzakelijk. Ze planten zich heel gemakkelijk voort, zelfs in een klein bakje.
Colisa lalia
Dwerggoerami.
Hoog.
6 cm.
De grondkleur van het mannetje is een prachtig glanzend goud tot dieprood. Keel en buikpartij zijn glanzend donkerblauw. De oogiris is rood, de draadvormige buikvinnen oranjerood. Over de flanken lopen een aantal helblauwe, onregelmatig gevormde dwarsstrepen. Rug-, aars- en staartvin zijn fluweelrood en gesierd met hemelsblauwe punten- en een streepjestekening.
De vrouwtjes zijn veel valer van kleur.
Geen eisen.
Paar vis.
Oppervlakte, maar geen uitgesproken oppervlaktevis.
Azië.
Labyrintvis.
Bijzonderheid: de dwerggoeramie is een waar juweeltje, dat echter pas zijn volle schoonheid ontplooit als hij op de juiste wijze wordt gehuisvest en verzorgd.
Sphearichthys osphromenoide selatanensis
Chocoladegoeramie.
Hoog.
5 cm.
De grondkleur is vaal okergeel met een enigszins zilverachtige glans. De vinnen zijn geelachtig tot zwartwitte band. De kleurbeschrijving van het mannetje: het lichaam is zwart witgestreept op een geelachtige ondergrond. Snuit en keel zijn fluwelig groen-zwart. De staartvin is doorschijnend.
Zacht en lichtzuur.
Paar vis.
Oppervlakte, maar geen uitgesproken oppervlaktevis.
Zuid-Borneo
Labyrintvis.
Bijzonderheid: ook de Chocoladegoeramie is een juweeltje, dat echter pas zijn volle schoonheid ontplooit als hij op de juiste wijze wordt gehuisvest en verzorgd.
Hemigrammus pulcher
Redelijk hoog.
5 cm.
De kleurtekening is sterk afhankelijk van de lichtval in het aquarium. Rug bruinachtig tot lichtgroen. Flanken helder grijsgroen. Buikpartij geelachtig wit. Kop overwegend donkergroen, naar de snuit toe donkerder wordend tot zwart. Oogiris aan de bovenzijde purperachtig rood. Onderzijde blauwgroen. Op de keel en kieuwdeksels goud iriserende tekeningen. Achter het kieuwdeksel bevindt zich een opvallende goudrood iriserende schoudervlek, die bij fraaie dieren nog vergezeld kan gaan van een minder opvallende tweede vlek. Op de staartsteel, onder en achter de vetvin, eveneens een zeer opvallende goudrood iriserende zone met daaronder een forse blauwzwarte kegelvormige vlek, die vanaf de voorste vinstralen doorloopt tot in de staartvinbasis. Ongepaarde vinnen prachtig koperrood. De overige vinnen kleurloos.
De vrouwtjes hebben een rondere buiklijn.
Middelhard water met een neutrale pH.
Scholenvis.
Middenzone.