Wie de Griekse taal een beetje machtig is, zal zonder al te veel moeite achter de geslachtsnaam Trachyphyllia een samenstelling van trachys, hetgeen ruw betekent, en phyllon, wat blad betekent, zien. En echt veel fantasie is er niet nodig om in de vlakke soort een ruw blad te zien, dat op de bodem ligt. Het kan een afgevlakte of gevouwen 8-vorm hebben en bestaat dan uit een enkele grote poliep. Er komen ook exemplaren voor met meer poliepen, die veel minder vlak zijn en complexer van vorm. Daarvandaan werd wel onderscheid gemaakt tussen de platte soort en de soort met meer reliëf als respectievelijk Trachyphyllia geoffroyi en Trachyphyllia radiata.
Veel aquarianen (v/m) zullen het laatste misschien nog wel kennen onder de vroegere naam Wellsophyllia radiata, maar het geslacht Wellsophyllia is opgeheven en de vertegenwoordigers ervan zijn in het geslacht Trachyphyllia ondergebracht. Ook de discussie over het aantal soorten lijkt nu beslecht: het genus Trachyphyllia is monotypisch. Simpel gezegd zijn alle TRACHYPHYLLIIDAE ongeacht de vorm, variant of kleur Trachyphyllia geoffroyi. Sinds deze aanpassingen in de nomenclatuur kunnen we stellen, dat het een soort is, die er nogal verschillende verschijningsvormen kent. Sommige zien eruit alsof ze meer in elkaar gedraaid zijn, de onderkanten van de onderscheiden poliepen lijken aan de randen samengegroeid en het corallum heeft een vlakke bodem. Andere daarentegen zijn conisch van vorm.
Ze worden aangetroffen in het gebied dat ligt tussen Oost-Afrika en de Rode Zee aan de ene kant en reikt tot voorbij Australië in Nieuw Caledonië aan de andere kant. Daar leven ze aan de randen van de zeeën in beschutte kustwateren. Ze zijn nooit geïintegreerd in het rif, maar liggen meestal vrij op de zandige bodem. Hoewel ze een enkele keer ook wel worden gevonden in wateren met een wat modderiger bodem. Dat komt, omdat het zich als jong organisme meestal op een steentje of een schelp hecht om zich daar later weer van los te maken en een zelfstandig bestaan te gaan leiden. Dan kun je ze vinden; meegespoeld liggend in ondiep water. Het verzamelen ervan kost dus weinig moeite, hetgeen een bedreiging voor de natuur vormt.
Gewoonlijk is het water helder, zodat het licht tot op de mantel kan doordringen, waardoor de zoöxanthellen geprikkeld worden om hun werk te doen. Bij oppervlakkige beschouwing lijkt het dat de kolonie er maar ligt te liggen, maar als je wat langer en nauwkeurig kijkt, zou je kunnen zien hoe er toch beweging in zit. De meanders worden bij tussenpozen wijder of trekken juist samen. Afhankelijk van het licht dat ze ontvangen, zijn ze roze of paarsrood, intensief rood, beige of bruinachtig, grijs, groenachtig of blauw, ook wel eens grasgroen. Zelfs multigestreepte individuen met iriserende glansplekken tref je aan. Zo heb ik in de voorbije jaren bij liefhebbers thuis en ook in aquariumspeciaalzaken ettelijke variëteiten kunnen bewonderen en fotograferen.
In het aquarium
De zeer variabele kleurstelling van de afzonderlijke kolonies maakt ze tot zulke aantrekkelijke aquariumbewoners. Ze zijn buitengewoon taai en bijzonder goed in staat zich aan te passen aan de lichtomstandigheden in bijna elk aquarium. De introductie verloopt het gemakkelijkst in aquaria, die al wat langer functioneren. Op een bodem die bestaat uit kleine brokjes stukgeslagen kalktuf gedijen ze voortreffelijk. Met een regelmatige dosering van calcium overeenkomstig de eisen, die steenkoralen stellen, strontium en andere sporenelementen en regelmatige verversing van een deel van het water. Allemaal zaken, die met de moderne technische hulpmiddelen geen probleem hoeven op te leveren. De ideale waterwaarden zijn: s.g. 1.023 – 1.025; pH 8.1 – 8.4; temperatuur 22 – 26 °C. Door een te hoge fosfaatspiegel van het water (> 0.05 ppm) zal bealging het skelet binnendringen. Dit heeft tot gevolg dat de vlezige mantel steeds maar verder terugwijkt en ten slotte helemaal loslaat. Dat betekent natuurlijk het einde van het koraal.
Licht
Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat deze beide koralen onder een conventionele aquariumverlichting uitstekend tot hun recht kunnen komen. Om de kleur te intensiveren zou een blauwe lamp van het type Philips tl 18 of Thorn Blue kunnen worden toegevoegd. Voor soorten afkomstig uit dieper water is wat meer blauw in het spectrum raadzaam. Ook in aquaria met een waterdiepte van 70 cm of meer kan metal-halideverlichting worden ingezet. Wel zal dan een gewenningsperiode in acht moeten worden genomen. Vooral groene, blauwachtige of rode kolonies zien er onder de vermelde blauwstraIers bijzonder aantrekkelijk uit en fluoresceren geheimzinnig. Bovendien zou dit licht de conditie van de ongewervelden verbeteren. Tot voor kort werd verondersteld, dat dergelijke koraalproteïnen hoofdzakelijk dienden om organismen te beschermen door het intense uva-licht weg te reflecteren, maar nog niet zo lang geleden zijn er proteïnen onder de zoöxanthellen gevonden, die dienen om het licht terug te kaatsen naar de symbiotische algen (Borneman, pers. comm.). Zo begint de laatste tijd langzaam het idee post te vatten, dat de zwaar iriserende, heldergroene pigmentkleur van bepaalde individuen van T. radiata door de organismen in dieper water gebruikt wordt om het zwakke licht te breken en te versterken. Ook sommige aquarianen vertellen, dat metalliek hersenkoraal (vooral importdieren) bij zwakker licht beter gedijt. Andere liefhebbers geven daarentegen aan, dat er geen wezenlijke verschillen in tolerantie bestaan ten opzichte van helder licht, als er ten minste een goede acclimatiseringsperiode in acht werd genomen.
Dergelijke verschillen zijn natuurlijk heel goed te verklaren als je de verschillende milieus, waaruit de dieren afkomstig kunnen zijn, voor ogen houdt. Grosso modo kan gesteld worden, dat de rode en de bruine soorten uit dieper water komen en bij iets minder licht uitstekend gedijen, terwijl reflecterende heldergroene individuen uit minder diep en helder water stammen, waarin het uv van het zonlicht vrijelijk kan doordringen, zodat hun tolerantie ten aanzien van een felle belichting een stuk groter is.
Voeding
In de wetenschap zijn ze bekend als hermatypische steenkoralen. Herma- typisch betekent ‘dat ze zich voeden via fotosynthese’. Toch zijn het zeker geen autotrophe dieren. Dat wil zeggen, dat ze niet in staat zijn voor 100% in hun energiebehoefte te voorzien. Naast de producten van de symbiose hebben ze nog enig aanvullend voedsel nodig. In de natuur voeden ze zich net als andere vrij levende koralen als bijvoorbeeld Fungia’s door middel van een soort kleverig vlies over hun oppervlak, waaraan plankton blijft kleven. En als onderdeel van hun methode om aan voldoende energie te komen kunnen ze zich opblazen tot een indrukwekkend formaat om zo het oppervlak aanzienlijk te vergroten. En verder zijn ze in staat om net als andere planktonetende koralen ‘s nachts lange vangtentakels uit te sturen. Zo zijn ze in staat meer zoöplankton buit te maken dan de meeste andere koralen.
We kunnen dit ‘opblazen’ in het aquarium ook wel eens waarnemen als het dier zich via de mondopening ontdoet van een surplus aan symbiotische algen. Daarbij kan het vlezige polieplichaam zich uiterst snel vanuit de opgeblazen toestand samentrekken tot je de richels van het skelet in het binnenste kunt zien liggen. In het rifaquarium zal doorgaans geen extra voeding nodig zijn om het dier gezond te houden; het zal zich voeden met het aanwezige microplank- ton. Maar als we willen dat ze groeien, is waarschijnlijk meer aanvullend voedsel nodig. Dan kunnen we ze een aantal keren per week gericht voeren. Een kwartiertje voor het voeren kan wat van het dooiwater van diepvriespekelkreeftjes of krill in het aquarium worden gedaan. Meestal reageren de dieren daarop door de tentakels uit te zetten, waarna gevoerd kan worden. Zo is ook te controleren of daarbij alles wel goed verloopt. Hiervoor zijn fijngemalen mosselvlees of bijvoorbeeld diepvriesplankton en Mysis geschikte kost. Te groot voedsel neemt het dier misschien wel aan, maar het wordt gewoonlijk later weer uitgebraakt. Een enkele keer werd ook waargenomen hoe Trachyphylliasoorten in elkaar schrompelden en uiterlijk sterk vermagerden als gevolg van ongeschikt voer. En het slot van het liedje was, dat het dier dan doodging door de zorg van een aquariaan, die dacht dat zulke grote voedselbrokken verteerd werden.
Problemen en hoe ze te voorkomen
Dierenkolonies met bleke kleuren als roze en geel zijn ongezond of hebben als gevolg van stress het merendeel van hun zoöxanthellen afgestoten. Ook dieren die gedurende de transport te lang in het donker zijn gehouden, vertonen deze bleke kleur nogal eens. Dat hoeft geen probleem te zijn. Na verloop van tijd, als het dier de gebeurtenis die de stress veroorzaakte, overleeft, komt de oorspronkelijke kleur vaak weer terug. Toch gaan de meeste van deze bleke dieren dood door uitputting als ze niet wat aanvullend voer krijgen toegediend. De stroming in het aquarium dient heel nauwgezet te worden afgeregeld. Als de stroming het weefsel van de poliep te langdurig tegen de scherpe septa van het skelet drukt, zou dat tot plaatselijke beschadiging kunnen leiden. Daarop moet dus in de beginperiode regelmatig worden gecontroleerd. Gelukkig is Trachyphyllia onder gunstige omstandigheden heel goed in staat te genezen. In dit soort gevallen echter wordt bij nauwkeurige waarneming pas goed duidelijk hoe langzaam de groei van het skelet is. Bij voldoende belichting en voldoende calcium is de groei ten hoogste 1 centimeter per jaar. Ook in het zand gravende vissen als bijvoorbeeld Valencienna strigosus of Valencienna puellaris kunnen voor problemen zorgen. Als namelijk bodemgruis op de poliepen belandt, kan in het bijzonder Trachyphyllia geoffroyi zich daar heel moeilijk van ontdoen. Heel wat moeilijker dan bepaalde andere grootpoliepige steenkoralen als bijvoorbeeld Fungia’s. Als dan ook de stroming nog niet goed afgeregeld is, kunnen dergelijke sedimenten te lang blijven liggen en beschadigingen (gaten) veroorzaken. Matige stroming die regelmatig met een langere periode van sterkere stroming wordt afgewisseld, is aan te bevelen, opdat dergelijke sedimenten kunnen worden verwijderd. Daarbij blijft echter voorzichtigheid geboden, omdat een te sterke stroming de eerder vermelde voedingsstrategie met behulp van slijm zou kunnen verstoren. Ook als we het dier een verkeerde plaats geven, kan dat het begin van de ondergang betekenen.
Eerder vertelden we al, dat Trachyphyllia geoffroyi een typisch conisch uitlopend corallum heeft, waardoor het altijd zijn karakteristieke stand op de bodem aanneemt. Vaak ligt het tot aan de aanhechting van de vlezige mantel ingebed in het bodemmateriaal. Als gevolg van de dagelijkse cycli (uitzetten en samentrekken) of verplaatsingen als een dier uit balans raakt, leidt dat op een harde ondergrond soms tot beschadiging van het weefsel. Dergelijke beschadigingen zijn nou niet één-twee-drie genezen en vaak worden ze nog verergerd, doordat er infecties gaan optreden of doordat andere aquariumbewoners eraan gaan plukken en trekken. Lipvissen, met name Coris gaymard, hebben daar een handje van. Ook garnalen, krabben en wormen worden vaak door de verwondingen aangetrokken om op het beschadigde weefsel te grazen of het kwetsbare dier uit te zuigen. Geef de dieren een plaats met ruime afstand ten opzichte van elkaar en ook van andere koralen om te voorkomen dat de buren geneteld worden.
Verder weet Trachyphyllia zich uitzonderlijk aan te passen aan een breed spectrum van waterstroom- en verlichtingscondities. Ze zijn niet bijzonder gevoelig voor transport en ook niet erg gevoelig voor ziektes. AI met al kan dus gesteld worden, dat Trachyphyllia-soorten probleemloze steenkoralen zijn, waar jarenlang plezier aan te beleven valt – als tenminste hetgeen hierboven geschreven werd, in acht wordt genomen. Helaas is ook nog steeds niet voor 100% uit te sluiten, dat er bij aquariumliefhebbers door gebrek aan kennis en of technische mogelijkheden een aantal na te korte tijd ten onder gaat. En dat is zonde, want in tegenstelling tot menig ander steenkoraal is het bij deze soort absoluut niet nodig, dat een exemplaar verloren gaat. Ze kunnen dan ook met gemak tien jaar en meer in het aquarium in leven blijven. Hetgeen er andermaal op duidt, dat het houden en verzorgen geen enkel probleem hoeft op te leveren.
Beschermende maatregelen
Juist omdat het zich in het aquarium met zoveel succes heeft ingeburgerd, hoor je de zeewateraquariaan nogal eens tegenwerpingen uiten tegen het op 16 september 1999 ingevoerde handelsverbod voor de grootpoliepige steenkoraalgeslachten Catalaphyllia, Blastomussa, Euphyllia, Plerogyra en Trachyphyllia, als ze daar al van op de hoogte zijn. Maar de aquaristische steenkoraalhype van de laatste jaren heeft tot nogal wat bressen in de natuurlijke bestanden geleid. Het formaat van de exemplaren is met de jaren steeds afgenomen en het probleem is dat ze, ook in de natuur, langzaam groeien. Aangenomen mag worden, dat een aquariumliefhebber voor alles natuurliefhebber is en zich derhalve zonder morren bij de wettelijke maatregelen neerlegt.
Perspectief
Alle liefhebbers die al voordat dit handelsembargo in werking trad, in bezit van één of meer van deze prachtige steenkoraalsoorten kwamen/waren, zouden er buitengewoon zuinig mee moeten zijn en er goed voor moeten zorgen. Op zekere dag, het kan haast niet uitblijven, zal ontdekt worden hoe de geslachtelijke voortplanting plaatsvindt. Bovendien staan we niet helemaal met lege handen. Van Trachyphyllia geoffroyi werd al herhaalde keren spontane ongeslachtelijke reproductie onder aquariumomstandigheden waargenomen.
Die van T. radiata is niet zo expliciet beschreven, naar gelet op hun ver- wantschap zal het – als het daarbij al niet op dezelfde manier toegaat – zeker niet wezenlijk anders zijn. Bij deze aseksuele reproductie scheidden zich enkele afzonderlijke septen samen met wat weefsel van het corallum van een poliep af en kwamen aan de voet ervan op de boden terecht om een zelfstandig bestaan te gaan leiden en langzaan verder uit te groeien. Zelf zag ik bij keuringen ook enkele keren een aseksueel geproduceerde dochterkolonie van Trachy-phyllia.
In populaire literatuur wordt gesproken van Anthocauli-productie in de familie der FUNGIIDAE (Borneman, 2001; Calfo, 2001; Delbeek & Sprung, 1994, Veron 1986). Er zijn ook andere vormen van ongeslachtelijke voortplanting bij Trachyphyllia onder aquariumomstandigheden gemeld. Zo werd waargenomen hoe zich kleine poliepknopen vormden rondom de basis van ouderkolonies op ongeveer gelijke manier als de knopvorming, zoals die bij CARYOPHYLLIDAE. Minder bekend en minder vaak beschreven is de onmi-skenbare vorming van dochterkolonies door ontkalking van een ouderkolonie bij non-Fungiids. Dat heeft natuurlijk alles te maken net het feit dat aquariumliefhebbers tot dusverre het ontvleesde skelet van de ouderkolonie niet in het aquarium lieten liggen in de hoop, dat het vroeg of laat zo te zeggen uit de dood gewekt zou worden. De ontkalkende ouder vormt dochterkolonies door uit te lopen en langs de septa te groeien. Anthocauli kunnen zich vormen aan willekeurig welke kant van een Fungiid, maar het staat nog te bezien of clones op soortgelijke wijze kunnen worden geproduceerd op/aan het corallum vanTrachyphyllia.
Over geslachtelijke voortplanting werd zover bekend tot nu nog nooit iets gepubliceerd.