De waterwantsen worden onderverdeeld in ruwweg 2 grote groepen, die elk weer uit een aantal families bestaan. Zo kennen we de groep oppervlaktewantsen met de families schaatsenrijders, Gerridae; de vijverlopers, Hydrometridae; de beeklopers, Velliidae; en enkele soorten van Mesoveliidae en Hebridae. Dit is de groep, waarvan de dieren op het water lopen.
Dan de tweede grote groep, dat zijn wantsen die in het water voorkomen, waaronder onder andere de waterschorpioenen, Nepidae. Van deze familie komen 2 soorten in ons land voor. Dat zijn de waterschorpioen Nepa cinerae, en de staafwants Ranatra linearis. Deze laatste is wel de bekendste en de grootste van de twee. De lengte van dit dier kan 3 tot 4 cm lang zijn en dan rekenen we de adembuis niet mee, want deze haalt zeker ook nog eens 3 cm, dus de totale lengte kan wel 7 cm zijn. Daarentegen is de waterschorpioen met een lichaamslengte van ruim 2 cm en een adembuis van ongeveer ook 2 cm beduidend korter. Wel is de waterschorpioen een stuk breder dan de staafwants
Met deze opvallende kenmerken zijn beide soorten dus makkelijk uit elkaar te houden. Ze komen beide in Nederland voor in eutroof (voedselrijk) water, waar ze dicht onder de oever leven. Ze hebben een hekel aan een snelle stroming en ze zijn dan ook meestal te vinden in stilstaand of zeer langzaam stromend water. De waterschorpioen blijft meestal heel dicht bij de oever, maar de staafwants kan ook wat verder in het water voorkomen, maar steeds binnen de plantengroei. De dieren hebben een adembuis, dat wil zeggen, dat ze meestal zo zitten, dat hun adembuis net iets boven het water uitkomt. Pas op, want de staafwants heet niet voor niets ‘schorpioen’. Dit dier kan pijnlijk steken.
Zoals we al meer gezien hebben bij veel waterinsecten, kunnen ook deze dieren vliegen (bij de waterschorpioen is dit nog niet zeker), dus ook in vijvers kunt je ze wel eens tegenkomen. Althans wanneer er een soort plantengordel is, waar ze zich in kunnen verstoppen en er geen fontein staat te sproeien. De prooi van deze rovertjes bestaat uit allerlei waterinsecten, die we in het
Na de paring, die in het voorjaar gebeurt, komen er vrij grote eieren, die door het wijfje in stengels of bladeren van een plant gelegd worden. De wants boort een gat in een stengel of blad en legt daar dan een snoertje van ongeveer 23 eieren in. Aan de ovale eitjes zitten 2 draden en deze steken uit de plant naar buiten. Deze draadjes zorgen voor de zuurstoftoevoer naar het eitje. Na 14 dagen is het dan zover dat de eieren uitkomen. Dat gebeurt in mei/juni. Na een 5-tal vervellingen zijn het tegen september volledige dieren, waarbij bij de laatste vervelling de adembuis zijn totale lengte krijgt. De overwintering gebeurt als imago.
Tags:
Andere dieren
Auteurs:
J.C. Brokke
Fotografie:
Leen van Doorn