Er is een aantal insecten, dat we met een zekere regelmaat bij de vijver zien en waarvan de meeste voor hun voortplanting niet afhankelijk zijn van water.
Tot deze insecten behoren bijvoorbeeld de veel voorkomende zweefvliegen. Dieren die wel op een wesp lijken, maar er alleen zo uitzien om zichzelf te beschermen. Dat dit goed lukt, is vaak te zien aan de reacties bij mensen. Er zijn mensen, die alleen al bij de aanblik van een zweefvlieg gillend om zich heen gaan slaan.
Zoals reeds gezegd, zijn de meeste zweefvliegen niet afhankelijk van het water: niet voor hun voortbestaan, maar ook niet voor hun voedsel, want de volwassen dieren leven van nectar. Wat betreft het aantal soorten zweefvliegen (Syrphidae) vinden we in de literatuur verschillende getallen. De aantallen lopen ver uiteen, van zeg 1000 tot 5000 soorten. In elk geval zijn het er veel. Maar er is van de vele soorten, die we kennen, ook een aantal van de onderfamilie Eristalinae, dat wel afhankelijk is van het water. Dieren uit deze onderfamilie kunnen erg gemakkelijk voor bijen worden gehouden en komen vooral in de herfst te voorschijn. De zweefvliegen uit het hoofdgeslacht Eristalis leven voornamelijk in stilstaand en voedselrijk of zelfs vervuild water, zoals afwateringssloten, gierputten en riolen. Een vrij bekende soort is Eristalis tenax, de blinde bij. (In deze naam betekent blinde zoveel als ‘verblindend onechte’. Zoals een dovenetel geen netelende plant is, is een blinde bij geen stekende bij – red.) Veel moet er nog onderzocht worden aan deze dieren, maar wel is al bekend, dat ze in zeer extreme omstandigheden kunnen overleven.
De witachtige larven schuiven over de bodem, maar woelen ook door het slijk. Uit het slijk filteren ze hun voedsel. Uit proeven is gebleken, dat ze heel lang zonder buitenlucht kunnen, hoewel ze een inrichting aan hun lichaam hebben, die speciaal voor het opnemen van lucht gebouwd is. Deze inrichting, een adembuis, die uit 3 delen bestaat, kan als een oude verrekijkerbuis worden uitgeschoven.
Deze buis staat dan omhoog naar het wateroppervlak, terwijl het dier zelf beneden in het slijk zit. Dit orgaan, dat bij een volwassen larve in uitgeschoven toestand wel 10 cm lang kan worden, heeft het dier in de volksmond de naam ‘rattenstaart’ of ‘rotje’ gegeven. Ze overwinteren in het slijk en in het voorjaar kruipen de volgroeide larven aan land om zich daar te verpoppen. Hier komt dan de wat plompe vlieg uit.
Tags:
Andere dieren
Auteurs:
Joop Brokke
Fotografie:
Joop Brokke