Driedoornige stekelbaarsje

Wellicht hebben wij in onze jeugd stekelbaarsjes gevangen en was dat de eerste kennismaking met levende vissen, de basis voor onze hobby. Moeilijk was dat niet, ze verschalken. Een primitief schepnet, een emmer, een blikje, een worm aan een garendraad. Ze lieten zich gemakkelijk strikken in het ondiepe water van beekjes of grachtjes. Een haak hadden we helemaal niet nodig. Schrokkerig als ze zijn hapten ze zelfs naar een halve lucifer aan een draadje.
Het driedoornig stekelbaarsje is een wijd verspreid visje, dat voorkomt in de gematigde en subarctische delen van het noordelijk halfrond. We treffen het aan in zoet-, brak en zeewater van allerlei samenstelling. Waar het voorkomt, is het stekelbaarsje vaak zeer veelvuldig aanwezig, zodat het zelfs andere soorten vissen verdringt. Toch heeft het door verkeerd beheer van beken en slechte waterkwaliteit in Nederland een moeilijke periode gekend. (LB)

Naamgeving

Het driedoornige stekelbaarsje kreeg ooit verschillende wetenschappelijke benamingen, waarbij vooral de graad van bepantsering van het lichaam een rol speelde. Maurice Kottelat herkent in de ‘Lijst van Europese Zoetwatervissen’ twee soorten: de volledig gepantserde vorm als G. aculeatus (met als synoniemen o.a. G. trachurus Cuvier en G. ponticus Nordmann) en de vorm met schaarse bepantsering, die voorkomt in de Noordzee en de Baltische zee als G. gymnurus Cuvier (met talrijke synoniemen, waarvan G. leiurus Cuvier de bekendste is). Niet iedereen is het er evenwel mee eens, dat het verschil in graad van bepantsering voldoende is om ze als twee afzonderlijke soorten te beschouwen.
De Nederlandse en Vlaamse volksnamen, die het visje kreeg, zijn bijna ontelbaar: stekelbaarsje, stekelbakje, stekelbeersje, stekelspoor, doornvisje, stekeldjak, stekelingske, stekerken, stekerballeke, steekpad, steekvisje, stekes, stekvisje, stekerling, stekelbakhuis, stekelbakkes, hondensteker, kraaivisje, kraaienbliekske, regenvisje, spekske enz. Het mannetje in bruiloftsgewaad kreeg nog andere namen: roodborstje, roodkaak, roodbuikje enz.

In het Duits spreekt men van: Stichling, Stechbüttel en Stickerlegrintsche. In het Frans luistert het visje naar de naam epinoche en in het Waals naar spinettte. De Engelstaligen zeggen tiddler of stickleback.

Driedoornige stekelbaarsje, Gasterosteus aculeatusDriedoornige stekelbaarsje, Gasterosteus aculeatus

Uiterlijk

Het lichaam van driedoornige stekelbaarsjes is spoelvormig, een weinig zijdelings samengedrukt. Ze zijn zeer gestrekt door hun lange, smalle staart. De lengte is drie- à viermaal de lichaamshoogte. Met een lengte van 5 tot 9 cm blijven het kleine visjes. Zowel hun grootte, vorm van de staartwortel als bepantsering kan sterk variëren naargelang de plaats van herkomst. In meren op de Queen Charlotte Eilanden (bij Brits Colombia) leven donker gekleurde vormen, die 20 cm lang kunnen worden.
De kop is kegelvormig met een spitse snuit. De muil is smal met een licht vooruitstekende onderkaak. De naam driedoornige stekelbaars is te danken aan de drie vrije stralen (soms echter 2, 4 of 5) geplaatst voor de rugvin. De erg kleine rugvin heeft rechte boorden en telt 10 – 12 vinstralen. De buikvinnen zijn stevige, gebogen doornen. De aarsvin telt 9 vinstralen en wordt voorafgegaan door een kleine doorn. De borstvinnen hebben 10 stralen en de waaiervormige staartvin telt er 12.

Stekelbaarsjes zijn eigenlijk onopvallend gekleurd. De rug is bruingroen tot grauwgroen, soms blauwig zwart. De flanken van het visje zijn zilverglanzend en de vinnetjes geelachtig doorzichtig met een wisselend aantal donkergroene dwarsstrepen. Zowel keel al borst is rozerood. De oogiris heeft een zilverige tot lichtgouden glans. Het driedoornige stekelbaarsje heeft geen gewone schubben. Op de flanken bevinden zich in rijen geordende korte, hoge schubplaten. Deze schilden verschillen van vis tot vis. Zoetwatervormen hebben meestal minder benige schubben dan die van brak of zout water. In bepaalde streken worden er zelfs exemplaren aangetroffen zonder schubplaten. In Canada leven zelfs populaties die geen borstvinnen hebben.
In de paaitijd trekken de mannetjes een schitterend bruiloftskleed aan. Hun rug kleurt lichtgroen, vaak met een blauwe glans. Zowel keel, borst als buik tot in het midden van het lichaam kleurt mooi hevig rood. Naar de rug toe gaat rood over in oranje. De oogiris wordt hemelsblauw. De heldere kleuren van het mannetje dienen zowel om de nestplaats aan het wijfje bekend te maken als om andere mannetjes te waarschuwen uit de buurt te blijven. Naar het eind van de broedzorg toe worden de kleuren steeds donkerder. De rug wordt dan donkerblauw tot zwart en deze kleur loopt zelfs over op de zijden.

Gedrag en parasieten

Stekelbaarsjes leven kort. Ze leven meest ongeveer 2 jaar en halen maximaal 3 tot 4 jaar. Het zijn merkwaardige diertjes, ze kunnen zowel in zout als in zoet water leven. Hoewel het niet aangeraden is, kunnen ze zomaar overgebracht worden van zoet naar zeewater en omgekeerd zonder dat ze er veel nadeel van ondervinden. In enkele uren passen ze zich aan.
Driedoornige stekelbaarsjes zijn uitgesproken roofvissen, zodat zij niet te zamen met kleine, vreedzame visjes kunnen gehouden worden. Zij bijten hun slachtoffertjes de vinnetjes af en rukken schubben en ogen uit. Stekelbaarsjes zijn echte slokoppen van viseitjes en richten hierdoor grote verwoestingen aan; ook onder jonge visjes, die een groot deel van hun voedsel uitmaken. In sommige streken kwamen stekelbaarsjes zo talrijk voor, dat ze gebruikt werden als varkensvoer, voor het winnen van traan en als mest voor de landbouw. Stekelbaarsjes zijn dan wel geduchte rovertjes, maar ook zij worden belaagd. De visluis Argulus foliaceus (die niet voor niets ook wel stekeltjesbot heet! LB) is een huidparasiet, die het nogal eens gemunt heeft op stekelbaars. Vooral in stilstaande watertjes treft men nogal eens stekelbakjes aan, waarvan het hele lichaam bedekt is met deze parasieten. Door verzwakking gaan ze spoedig te gronde aan zulke ongenode gasten. Ook visbloedzuigers heb ik persoonlijk reeds meermalen aangetroffen op stekelbaars.
De visjes zijn bovendien de geliefkoosde tussengastheer voor bepaalde soorten lintwormen als Lingula intestinalis. Ondanks de aanwezigheid van beschermende stekels op de rug en in de buikvinnen vormen stekelbaarsje een belangrijk onderdeel van de voedselketen en worden ze door grote vissen, otters en vogels gegeten.

Voortplanting

De paaigewoonten van het stekelbaarsje zijn op zijn minst bizar te noemen. Onder invloed van het feller wordende licht wordt in het voorjaar bij het mannetje, via het oog, de hypofyse geprikkeld. Dit hersenaanhangsel gaat meer hormonen voortbrengen, waardoor zijn gedrag gaat veranderen. Het visje trekt zijn prachtig bruidskostuum aan en de nieren geven geen urine meer, terwijl door de bijnieren een kleverige stof wordt afgescheiden, die in het water stolt tot draden. Deze stof wordt gebruikt als cement bij het bouwen van het nest. Ondertussen beginnen de eierstokken van het vrouwtje uit te zetten en haar lichaamsvorm wordt hoekig en plomp door de rijpende eitjes.

Het mannetje bouwt een nest door in de bodem een kuiltje of een ondiepe groeve te maken van ongeveer 1 cm diep. Hij doet dit door met de muil zand of steentjes op te nemen en weg te dragen. Of deze door kieuwopeningen naar achter te stuiven. Daarna strijkt hij enkele malen over de uitdieping, waarbij slijm uit de urineopening naar buiten treedt. Het slijm stolt tot kleverige draden en dient als bevestiging van het nest aan de onderlaag. Het dappere riddertje verzamelt vervolgens wortelstukjes, plantendeeltjes, algendraden enz. en brengt deze met zijn bek in het kuiltje. Hij steekt ze in het zand, kleeft ze vast met de niersecretie of laat ze gewoon vallen. Vaak worden de bouwmaterialen overspuwd met zand. Hierdoor ontstaat een klein heuveltje, dat aaneenhangt met slijmdraden. Het visje boort dan met zijn snuit een opening in een van de zijkanten. Deze opening wordt dieper, naarmate er meer bouwmateriaal wordt aangevoerd en het heuveltje groter wordt. Zo ontstaat er een diep holletje, dat extra versterkt wordt met slijmstof uit de nieren. Uiteindelijk krijgt het nest een ovale vorm met zijdelingse ingang. Vervolgens kruipt het mannetje in het holletje en doorboort de achterwand tegenover de ingang. Zo ontstaat er een kleine tunnel. Het nest wordt koelbloedig bewaakt tegen elke indringer. De stekels, zeker die van de buikvinnen, worden ver uitgespreid en een indrukwekkende zigzagdans wordt uitgevoerd om belagers af te schrikken. Zelfs wanneer er een groter, rivaliserend stekelbaarsmannetje arriveert, blijft de nestbouwer bijna altijd meester over zijn territorium. Met hand en tand en met ware doodsverachting valt hij alles aan wat beweegt.
Wanneer er een kuitrijp wijfje aankomt, wordt het met liefkozingen uitgenodigd. Desnoods wordt het met geweld gedwongen in het nest te komen. Bij het nest aangekomen legt het mannetje zich op zijn zijde en steekt zijn kop in de nestopening. Hij wijst aldus de weg aan het vrouwtje, dat hetzelfde doet en uiteindelijk helemaal in het nestje verdwijnt. Terwijl het vrouwtje in het nest zit, duwt manlief met zijn snuit tegen haar dikke buik. Hierdoor wordt het afzetten vergemakkelijkt. Het wijfje legt een 20 à 50 (tot 80) gelige eitjes en verlaat het nest door de achterste opening. Het mannetje neemt haar plaats in en bevrucht de eitjes. Meer vrouwtje kunnen afzetten in het nest van een mannetje. Na de paring wordt het wijfje dadelijk verjaagd. Het mannetje bewaakt het legsel en waaiert voortdurend vers water toe met de borstvinnen. Tijdens heel deze periode eet het mannetje niet. Naarmate de ontwikkeling van de eitjes vordert, maakt papa meer en meer openingen in het nest. Beschimmelde en slechte eitjes worden verwijderd. Na 8 à 10 dagen komen de jongen uit en worden bewaakt tot ze zichzelf kunnen behelpen. Door deze intense broedzorg is te verklaren, dat stekelbaarsjes in sommige wateren erg veelvuldig voorkomen.

Houdbaarheid

Buiten de broedtijd zijn stekelbaarsjes eigenlijk vreedzaam tegenover elkaar en zullen zich als scholenvis gedragen. Vrouwtjes en jonge dieren zwemmen in de natuur vaak in scholen te zamen op plaatsen met weinig plantengroei. Bij overvloedige plantengroei verspreiden ze zich. In groep overvallen en doden zij salamanderlarven, waardoor stekeltjes niet geschikt zijn om gehouden te worden in vijvers bedoeld voor de voortplanting van amfibieën. Ook in de natuurgerichte vijver zijn zij niet echt op hun plaats.
Grote windes jagen op stekelbaarzen, vaak met dodelijke afloop voor beide partijen. Het zou de eerste winde niet zijn, die sterft met een stekelbaars vastgeprikt in de bek. Stekelbaarsjes kunnen zich in een tuinvijver erg snel vermenigvuldigen en weldra krioelt het ervan. Gelukkig is er ergens een limiet. Wanneer ze met te veel zijn groeien ze traag, raken niet verder dan halfwas en overleven de winter niet meer. Een watertje, eerst bevolkt met tienduizenden stekeltjes bevat dan na de winter soms geen enkel exemplaar meer. Stekelbaarsjes werden veel gebruikt voor gedragsonderzoek. Want stekelbaarsjes zijn zonder meer geschikt om in een aquarium te verzorgen, zoet of zout. Het beste is echter zacht of middelhard water. In hard water leven zij niet lang. Bijzondere zorgen vragen zij niet. Alleen moet ervoor gezorgd worden dat het water goed doorlucht is en niet boven de 22° C uitstijgt. Neem het aquarium niet te klein en zorg voor voldoende beplanting. In het begin zijn ze wat schuw, maar weldra leren ze hun verzorger kennen en komen zelfs uit de hand eten. Ze nemen allerlei levend voeder aan, zoals muggenlarven, tubifex, watervlooien, in stukken gesneden regenwormen en ze kunnen ook wat bijgevoerd worden met droogvoer. Bij gebruik van droogvoer dient men slakken in het aquarium te houden, dit om het overtollige voer op te eten.

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop