Hoe vissen overwinteren

Vijverliefhebbers die in hun tuinvijver vissen houden moeten zich in de herfst ervan overtuigen of hun vijver de mogelijkheid biedt aan de vissen om daarin te overwinteren. Zo niet, dan moeten de vissen binnenshuis in aquaria of in bakken in de kelder ondergebracht worden

Bronmos, Fontinalis antipyretica

In een tuinvijver met overvloedige plantengroei en een diepte van minstens 80 à 100 cm worden de vissen voor geringe problemen gesteld om zeker tot het volgend voorjaar te kunnen overleven. Per vissoort kunnen de overwinteringsgewoonten sterk verschillen wat betreft de waterdiepte waarop de vissen hun rustpositie kiezen, alleen of in schoolverband, of zich in de bodem ingraven. Als de watertemperatuur beneden de 10° C zakt, daalt de stofwisseling en de bloedsomloop van de meeste vijvervissen zo sterk, dat de vissen zich alleen nog maar langzaam voortbewegen en nauwelijks nog voedsel kunnen verteren. Veel vissen nemen beneden 5° C geen voedsel meer op en hun hartslag daalt tot vier slagen per minuut. Veel vissoorten zoeken voor hun winterrust bij voorkeur donkere plekken op. Deze vinden ze o.a. tussen ‘s winters groen blijvende waterplanten, zoals penningkruid (Lysimachia nummularia), klein sterrenkroos (Callitriche palustris) en bronmos (Fontinalis antipyretira). Ook tussen lisdodden, biezen, riet en zeggen vinden vissen ideale rustplaatsen. Om het vijverwater niet met onverteerd voer (vlokken of tabletten) te belasten, wat tot een aanzienlijke vermindering van het zuurstofgehalte zou leiden, dient in september het voeren gestaakt te worden. Als regel dient men aan te houden dat bij een watertemperatuur beneden 12° C geen voer meer gegeven wordt.

Pas vanaf april of mei, al naar gelang de watertemperatuur, ontwikkelen de vissen, na de winterrust, weer een gezonde eetlust, zodat bij een watertemperatuur vanaf 12° C weer voer gegeven kan worden. In een tamelijk natuurlijke vijver, met veel planten en daardoor ook veel verschillende insectensoorten en andere kleine waterdiertjes, zal dat overbodig zijn, vooral bij een geringe bezetting met kleine inheemse vissoorten.

Nu moet men zich de winterrust van vissen niet zodanig voorstellen dat de dieren volledig bewegingloos maandenlang op een plaats zouden blijven hangen. Afhankelijk van de lichtinval kunnen ze zelf een lichtere of donkerder plek in het water opzoeken en zo hun standplaats aanpassen aan hun behoeften. Of door geringe waterstroming, hetzij door de wind of door een filterpomp of luchtpompje voor het openhouden van een wak in het ijs ergens anders heen gedreven worden. Dat laatste gebeurt vooral met oppervlaktevissen, zoals het vetje (Leucaspius delineatus) of de alver (Alburnus alburnus), die zich roerloos in de bovenste waterlaag, in het vrije water of tussen planten ophouden. De populaire kroeskarper (Carassius carassius), waarvan vooral de natuurlijke goudkleurige mutant tussen planten goed zichtbaar is, graven zich voor hun winterrust, evenals veel andere vertegenwoordigers van de karperfamlie, in de modder, het plantenafval of het fijne zand in.

Kroeskarper, Carassius carassius

Gelet op de overwinteringsplaats van vissen, dient vermeld te worden, dat het grootste deel van onze inheemse vissen met de buik op bodem of tussen planten, stenen en wortels liggend de winter doorbrengt.

Carassius auratus gibelio, wildvorm van de goudvis. (foto  Ruud Wildekamp)

Problematisch of onmogelijk is de overwintering van vissen in vijvertjes die geen vorstvrij diep gedeelte hebben en daarom het gevaar lopen tot op de bodem dicht te vriezen. Of wanneer men dieren heeft die zeer lage watertemperaturen niet of slechts beschadigd kunnen overleven. De goudvis (Carassius auratus auratus), een kweekvorm van de giebel (Carassus auratus gibelio), verdraagt een temperatuurverlaging tot zeker 6° C en kan dus in voldoende diepe tuinvijvers blijven gedurende de winter. Uit ondiepe tuinvijvers of waterbakken moeten vissen wegens bevriezingsgevaar wel verwijderd worden en tijdelijk in huis in grote aquaria of bakken in de kelder ondergebracht worden ter overwintering, liefst bij een temperatuur van 12 – 15° C. Een filter moet daarop wel aangesloten worden, maar bij de genoemde temperaturen hoeft ‘s winters nauwelijks gevoerd te worden. Stijgt de temperatuur tijdelijk, bij zacht weer, dan mag een beetje voer gegeven worden.

Jonge goudvisjes, die in de vijver geboren werden en in de herfst pas 2 – 5 cm lang zijn, dienen in ieder geval niet in de vijver gelaten te worden, omdat ze nog niet zoveel vet aangezet hebben als de oudere dieren en dus gemakkelijk zouden kunnen verhongeren. Deze dienen binnenshuis gehaald te worden en bij een temperatuur van ca. 20° C gehouden te worden. Ze dienen ‘s winters wel gevoerd te worden (noot van de redactie: in Oost-Duitsland zijn de winters beduidend strenger dan in Nederland. Bij ons kunnen jonge goudvissen gerust in een voldoende diepe tuinvijver blijven). De uit de giebel voortgekomen goudvis is verder gekweekt en daaruit zijn de zeer twijfelachtige kweekvormen sluierstaart, telescoopoog, leeuwenkop en andere misbaksels voortgekomen. Deze zijn zeer gevoelig en moeten in de herfst uit de tuinvijver verwijderd worden en zoals hierboven besproken overwinteren.

Na half april kunnen goudvissen terug in de tuinvijver, maar de sluierstaarten en andere kweekvormen pas vanaf mei. Uiterlijk in november, dus voordat zich een ijslaag zou kunnen vormen, dient men er zich van te vergewissen of het vijverwater voldoende zuurstof bevat voor de zich in winterrust begevende vissen en andere levende wezens. Als bij de herfstschoonmaak alle afgevallen boombladeren verwijderd werdenen de eerder genoemde ‘s winters groen blijvende en zuurstof producerende waterplanten aanwezig zijn, is de kans groot dat de vissen de winter gezond overleven. Bij een geringe visbezetting met kleine inheemse vissoorten is een extra beluchting dan overbodig. Ongeveer 10 – 12 vetjes, stekelbaarsjes of bittervoorntjes per m³ water of 2 – 5 goudvissen kunnen als geringe visbezetting worden beschouwd.
Wie dat wil, zou echter extra zuurstof in de vijver kunnen brengen d.m.v. een membraanluchtpompje of – als er geen stopcontact in de buurt is – met een oxidator.

Leucaspius delineatus uit Turkije (oostzijde Beysehir Grölü): het vetje, dat ook in Nederland voorkomt, vooral in het zuiden en midden van het land. (foto Ruud Wildekamp)

Beide toestellen zijn in dierenwinkels en tuincentra te koop. Bij sterke visbezetting in kleine tuinvijvertjes is beluchting aan te raden. Ook de waterbeweging die een vijverfilter veroorzaakt brengt zuurstof in het water. Wanneer in het voorjaar, na het smelten van het ijs, dode vis naar het wateroppervlak komt drijven, dan kan zuurstofgebrek, verzuring van het water door niet verwijderd bladafval of een infectieziekte de doodsoorzaak geweest zijn.

Categorieën:
Vijvers

Tags:
Vissen

Auteurs:
Lothar Wischmath

Fotografie:
Lothar Wischmath

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop