Cichlidioot: dambordcichlide

Kent u hem nog? Of bent u deze vis allang vergeten? Ik vind het wel eens jammer dat onze hobby ook aan mode onderhevig is. Met de ontdekking van steeds weer nieuwe soorten, lijkt het erop, dat de vissen, waarmee we ooit begonnen zijn, niet meer goed, mooi of interessant genoeg zijn. Gek genoeg behoort de vis waar ik het deze keer over wil hebben, tot het standaardassortiment van bijna elke aquariumzaak. Dat zou toch eigenlijk moeten betekenen, dat dit visje nog aardig populair moet zijn en dat hij nog in heel wat bakken rond moet zwemmen.

Nannacara anomalaNannacara anomalaToch hoor je er maar weinig meer van en dat is natuurlijk zonde. We zijn bij de NBAT, NVC, ABCV en andere bonden toch niet vergeten, dat het overgrote deel van de leden niet zo ervaren is als sommigen van ons? Ik merk dat regelmatig door de vele reacties en vragen, die ik krijg na het plaatsen van een artikel. Vaak gaat het daarbij om dingen, die voor meer ervaren aquaristen heel vanzelfsprekend zijn, maar schijnbaar niet bij iedereen bekend zijn.
Er is wat voorlichting betreft nog genoeg te doen en we zijn toch met zijn allen in interessegroepen verenigd om elkaar te helpen, nietwaar? Met mijn artikeltjes over wat vissen, die ook voor een beginner ‘hanteerbaar’ zijn en bij anderen misschien leuke herinneringen oproepen, probeer ik mijn steentje bij te dragen. Mijn artikelen zullen derhalve niet van te veel wetenschappelijke feiten zijn voorzien, zodat het luchtig blijft en voor iedereen gemakkelijk leesbaar.

Helaas moet ik het hier ook nog even over iets hebben, wat mij de laatste jaren nogal negatief opvalt. Het zal u inmiddels ook wel opgevallen zijn, dat de gemiddelde kwaliteit van de aangeboden vissen in de reguliere handel sterk achteruit is gegaan, specialisten even daargelaten. Niet iedereen heeft de goede contacten met bijvoorbeeld kwekers of kent de adressen van speciaalzaken. We zullen het maar even niet over de walgelijke kweekvormen en/of mutaties hebben, die om commerciële redenen aangeboden worden (Parrotcichlide en ballonramirezi voorop).

Misvormingen

Maar wat je verder zoal ziet, maakt je nou ook niet echt vrolijk. Kleurloze, te kleine of verkeerd getekende, vervormde, zieke en zwakke dieren kom je helaas maar al te vaak tegen. Afgezien van inteelt heeft de grote commerciële kweek van vele van onze siervissen in Zuidoost-Azië hier wel de meeste schuld aan. Er wordt daar op grote schaal gewerkt met hormoonpreparaten, die ertoe bijdragen, dat de vissen zich gemakkelijker voortplanten, sneller groeien en eerder op kleur komen. Ze worden als het ware versneld volwassen en leven derhalve vaak veel korter, komen te vroeg op kleur of soms helemaal niet.
Het standaardvoorbeeld is denk ik wel Microgeophagus ramirezi, het antennebaarsje. Vind je al eens mooie dieren met de goede lichaamsvorm, dan weten ze niet hoe ze hun jongen moeten verzorgen en eten die na het uitkomen van de eieren op. Moe word je ervan.
Gatenziekte en ‘bloat’ schijnen ook al heel normaal te zijn en niet alleen bij M. ramirezi. Zo zwemmen ze nog gezond rond en eten goed, de volgende dag hangen ze lusteloos in een hoek, zien er grauw uit en sterven binnen een paar dagen. Ik weet bijna zeker dat ik niet de enige ben met dit soort ervaringen.

Inrichten kweekbak

En zo kom ik dan terecht bij Nannacara anomala, waar ik de laatste tijd ook al dezelfde problemen mee had. Het gekke is dan ook nog, dat zowel bij de antennebaars als bij het dambordje de mannetjes steeds het eerste dood gaan. Het lijkt wel of die gevoeliger zijn. En dat terwijl de vrouwtjes steeds weer legsels produceren, wat toch ook aardig wat van ze moet vergen. Als iemand trouwens een remedie voor mij heeft tegen de bewuste ‘bloatziekte’, dan houd ik mij aanbevolen. Maar goed, uiteindelijk liep ik dan toch per ongeluk tegen een prachtig koppel damborden aan; joekels waren het! Dergelijke vissen had ik sinds 1980 niet weer gezien. Ik vermoed dat ze van iemand kwamen, die met de hobby gestopt was of misschien eens wat anders wilde.

Nannacara anomala, vrouwNannacara anomala, vrouwHet mannetje mat bijna 12 cm en het vrouwtje bijna 7 cm. Dat is toch wel groot voor deze vissen. Zoiets kan alleen onder aquariumomstandigheden met voldoende ruimte en goede voedering. Ze zullen dan ook al wel aardig op leeftijd geweest zijn, wat aan hun schoonheid echter niets afdeed. In mijn ‘Aquazoo’ had ik weer een bakje vrij gekregen, dus ik hoefde geen seconde na te denken over de aanschaf van deze vissen. De bak die ik voor ze bestemd had meet 80 x 30 x 40 cm, waarin twee stukken kienhout staan, die als boomstammen gevormd zijn met uitlopers. Het is net of er twee bomen in het water staan. Verder nog wat platte stenen en drie bloempotjes als extra schuilplaatsen. Als achterwand heb ik gewoon een poster, zodat er niet te veel van het vrij kleine bodemoppervlak verloren gaat. Bovendien is het ook maar gewoon een kweekbak. Wel is hij hier en daar dicht beplant met Vallisneria spiralis, een Elodea-soort, Rotala macrandra en wat crypto’s. Het hout is her en der begroeid met Javamos. Aan het oppervlak gebruik ik dan nog Braziliaanse klimop als drijfplant voor wat schaduw. Het is dus echt een bak, waar dwergcichliden zich in thuis voelen met veel schuilplaatsen en een gedempte sfeer.

Tot nu hebben al de soorten dwergcichliden, die ik in deze bak verzorgd heb, voor nageslacht gezorgd. Vaak was dat al binnen een week na de aanschaf, ondanks het Zwolse leidingwater met een GH en KH van ongeveer 8 en een pH van ongeveer 7,2 tot 7,5. Nou moet ik wel zeggen, dat ik van al mijn bakken wekelijks de helft van het water ververs en soms nog wel iets meer. Dat doe ik meestal met water dat twee graden kouder is dan het water in de bak van 26 °C.
Al mijn vissen (behalve Julidochromis, die steevast bonje krijgen) reageren hier positief op met balts en vaak met voortplanting.
Als medebewoners kregen mijn Nannacara’s een overgebleven M. ramirezi-vrouwtje (hoe kan het ook bijna anders), zes Corydoras hastatus en vijf wildvangguppen ‘Rio Negro’. Aan de grootte en conditie van het koppel te zien leek het mij niet te lang te duren, voordat ze zich zouden voortplanten. Nadat het koppel rustig gewend was, begonnen ze de bak te verkennen, waarna ze zich allengs zichtbaar thuisvoelden. Acht dagen na de aankoop zie ik dat het vrouwtje in de bekende bloktekening rondzwemt, waaraan deze vis haar Nederlandse naam te danken heeft. Nu wil het wel eens, dat het vrouwtje deze tekening tijdens het voeren van ‘levend voer’ ook aanneemt; als waren het haar jongen.

De kweek

Maar dat was al een paar uur geleden, dus ik ging met een zaklampje de bak afspeuren en vond in de holte van het rechter stuk kienhout een legsel van ongeveer 150 barnsteenkleurige eieren. Deze holte kon het grote mannetje zeker niet in, dus als hij het legsel al bevrucht had, dan was het van buitenaf. Bij Nannacara anomala is het meestal zo, dat het mannetje na de ei-afzetting niet meer in de buurt getolereerd wordt. Daar heb ik verschillende ervaringen mee. De ene keer wordt hij echt verjaagd en bijna afgemaakt door het meestal veel kleinere vrouwtje. Nu mocht hij zelfs heel dicht bij het legsel komen en de verdediging ervan overnemen als moeder een uitje maakte. Ik wijt dat aan het feit, dat dit koppel elkaar wel erg goed moest kennen en goed op elkaar was ingespeeld. Maar meestal hield deze knaap zich toch bezig met het verdedigen van het territorium.

Na vier dagen vermoed ik dat de eieren uitgekomen zijn, want het gezelschap is verhuisd en dat zal met eieren niet meevallen. Het verhuizen, dat regelmatig tot aan het vrijzwemmen van de jongen gebeurt, is een bekend gegeven van deze soort. Het vrouwtje ‘hangt’ haar jongen hierbij op allerlei verborgen plaatsen neer, bij voorkeur aan verticaal geplaatste stenen. Arend van den Nieuwenhuizen noemde haar in een van zijn artikelen ooit eens een wasvrouwtje, wat dan voor zich spreekt. De eerste verhuizing was naar een bloempotje, dat zich rechtsachter in de bak bevond en dat ik bewust met de open onderkant naar de zijruit had gelegd. Aan de buitenkant had ik het afgedekt met een plankje, zodat het binnen donker bleef, maar wel zo, dat ik bij gelegenheid even naar binnen kon spieken. Het moederdier dacht natuurlijk een afgelegen en donker plekje te hebben gevonden, maar ik was haar dus te slim af.
Ik wist intussen wel, dat dwergcichliden er een handje van hebben om de meest verborgen plekjes in het aquarium op te zoeken als ze eieren of jongen hebben. U kunt dit zelfs bij de voorruit doen als u wilt. Zo kunt u af en toe controleren hoe het een en ander er voorstaat. Maar het bleef natuurlijk niet bij die eerste verhuizing en ze zocht ook plekjes op, waar ik niets kon zien van de ontwikkeling.

Geboorte en opfok/voedering

Nannacara anomala, manNannacara anomala, manUiteindelijk kwam ze acht dagen na de ei-afzetting tevoorschijn met een schooltje van zo’n 80 jongen; dus de man had schijnbaar toch niet alles kunnen bevruchten. Het aantal jongen kan nogal variëren. Dat ligt aan de leeftijd, ervaring en conditie van het vrouwtje. Bij mij hebben de aantallen geschommeld tussen 18 en 100 stuks. Als u het goed doet, blijven toch niet alle jongen over, omdat je alleen de mooiste en gezondste dieren op moet fokken om een goede kwaliteit van de nakweekdieren te waarborgen. Zoals ik meestal doe, hevel of vang ik de jongen na 3 tot 5 weken weg om ze separaat op te fokken en ze gerichter te kunnen voeren. Het schoolverband is dan meestal veel losser en de broedzorg van de ouders neemt dan langzaam af. Dat is afhankelijk van de soort.

Nu kan het echte voeren beginnen, afwisselend en 3 tot 5 keer per dag. Vergeet u vooral niet om zeer regelmatig water te verversen, daar de jongen veel eten en derhalve ook veel afvalstoffen produceren, die de groeisnelheid van het jongbroed kunnen afremmen. Ik doe dat meestal om de dag, maar soms ook dagelijks. In het begin zijn de jongen van sommige soorten nogal gevoelig. Dus als u ze overzet in een andere bak, moet daar hetzelfde water inzitten als in de bak, waarin ze geboren zijn. Later kunt u dan tijdens het water verversen kleine beetjes verwisselen voor water met een andere samenstelling – als u dat wilt. Bij mij werden de jongen de eerste weken gevoerd met infuus, azijnaaltjes, Artemia- naupliën en stofvoer. Sommige jongen van dwergcichliden zijn erg klein; dus als u in het begin infuus voert dan zit u altijd goed. Let u altijd even op of de buikjes wel goed gevuld zijn.
Mijn opfokbakken zijn verder niet ingericht dan met de noodzakelijke apparatuur, zodat ik alles beter in de gaten en schoon kan houden. In het begin plaats ik de jongen in bakjes van 10 liter inhoud en als ze dan groter worden en meer ruimte nodig hebben, verhuis ik ze naar steeds grotere bakken, die ook een filter hebben. Verder kunnen slakken u van dienst zijn als opruimdienst in de opfokbakken.

Groei

Mijn Nannacara’s groeiden in ieder geval voorspoedig op en na vier maanden waren ze ongeveer 4 cm en kon ik na een eerdere selectie 46 stuks naar de handel brengen. Na een jaar overleed eerst het mannetje van het koppel en één maand later het vrouwtje. Ze waren volgens mij dus al aardig oud, toen ik ze kreeg.
Dit visje is voor heel veel bakken met verschillende medebewoners geschikt en heel rustig van aard. Ik zou bijna zeggen schuchter. Het valt de medebewoners buiten de broedtijd dan ook niet echt lastig. Heel rustig scharrelt het meestal in de buurt van de bodem zijn of haar kostje bij elkaar, vaak met de kop naar beneden gericht op zoek naar wat eetbaars. Daarom heb ik ook niet het idee, dat ze van te drukke medebewoners houden. Ook deze door Regan al in 1905 beschreven vis, die voor het eerst in 1934 naar Europa kwam, is voor mij nog steeds een interessant dwergje, want nanus in de naam Nannacara betekent dwerg.

Laat u weer eens verleiden door oude bekenden en u zult zien dat u ook met deze vissen nog nieuwe en interessante dingen mee kunt maken.

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop