Deze soort zie je tegenwoordig niet zo vaak meer. Dat is jammer, want het is een heel leuke oppervlaktevis. De ene oppervlaktevis is de andere niet, maar net als bijlzalmpjes en Aplocheilus-soorten zul je deze dieren altijd vlak onder het wateroppervlak vinden, loerend op prooi, die daar drijft of uit de lucht komt vallen.
Schrikachtigheid
De onderkaak van het halfsnavelbekje is het lange deel, dat makkelijk kan breken als het dier in paniek tegen de aquariumruit op knalt. Paniek kan worden veroorzaakt door schokken zoals slaande deuren en door plotseling aan- of uitdoen van het licht. Vooral het plotseling uitdoen of aandoen van het licht zorgt voor paniek volgens mijn ervaring. Zorg ervoor dat vóór het aandoen het licht in de kamer al een paar minuten brandt, en laat na het uitdoen van de aquariumverlichting het licht in de huiskamer nog een tijdje aan.
Voedsel
Het is logisch dat voer dat een insectenoorsprong heeft het meest geschikt is voor deze soort. Naast de mogelijkheid om als een meester Prikkebeen met het schepnet erop uit te trekken en in weide en veld allerlei vliegend en kruipend gedierte te verzamelen, kan men ook fruitvliegjes en wasmotten kweken. Maar ik ben nogal lui en ik heb uitstekende resultaten met gevriesdroogde (rode) muggenlarven, in iedere dierenwinkel te koop. Het vriesdrogen is een conserveringsproces, waarbij gebruik wordt gemaakt van vacuümzuigen van de ruimte met de larven. Hierdoor gaan geen (of in ieder geval zeer weinig) voedingsstoffen verloren, maar bovendien gaan alle eventueel aanwezige schadelijke parasieten te gronde. Dat is bijvoorbeeld niet het geval bij diepvriezen. En omdat rode muggenlarven, net als tubifex, in vervuilde bodems voorkomen, is het gevaar voor onze vissen nogal groot bij het voeren van verse of bevroren muggenlarven.
Gezelschapskeuze
In de filosofie van het aquariumhouden geldt dat je (verticaal) moet streven naar een evenwichtige opvulling van de ruimte, de zg. waterlagen. Dat wil zeggen dat we bodemvissen, oppervlaktevissen en vissen voor de middenruimte willen hebben. Voor de hand liggende bodemsoorten zijn te vinden binnen het geslacht Corydoras. Daar zijn allerlei kleur- en patroonvariaties te vinden, zodat voor ieder gezelschap een goede contrasterende Corydoras bestaat. Met oppervlakte soorten is het nog wel eens lastiger. Ik ben altijd erg kritisch met vormen en kleuren; Hyphessobrycon- en Hemigrammus-soorten zijn meestal vrij hoog van vorm en daarom vind ik ze slecht combineren met bijlzalmpjes. Het slanke halfsnavelbekje daarentegen vormt dan een prachtig contrast.
Omgevingseisen
Halfsnavelbekjes verlangen een schoon wateroppervlak. Een ‘witte vetlaag’ is heel vervelend voor ze. Ik verbaas me er trouwens over dat zoveel aquaristen roken. De vetlaag en roken zie je vaak samengaan en ook heb ik al vaak gelezen dat in rookdeeltjes voor vis nadelige gifstoffen zitten.
Een gedeeltelijk vrij oppervlak en gedeeltelijk bedekt met planten hebben ze het liefste, omdat ze enerzijds graag de open ruimte opzoeken, maar zich ook graag regelmatig terugtrekken in de begroeiing. Dat is vooral met de vrouwtjes het geval, als ze eens even geen mannen om zich heen willen, maar ook een mannetje wil zich weleens onzichtbaar maken voor een agressieve en dominante seksegenoot.
Kweken
Het halfsnavelbekje is levendbarend. Het is belangrijk om de aanstaande moeder ruim op tijd in de kraamkamer te zetten, omdat uitvangen in gevorderde zwangerschap snel kan leiden tot vroegtijdige geboorte. Een groot aantal ‘huppelaars’ (slechte zwemblaas) is dan het gevolg. Dat is overigens ook het geval bij te hoge temperatuur. Niet hoger dan 25 graden Celsius en vooral geen grote schommelingen.
Ik heb door de jaren heen veel gelezen over halfsnavelbekjes. Geen schrijver maakte melding van grote nesten. Maximaal 20, nooit meer, maar meestal minder. Twaalf jongen zou soms al mooi zijn.
Ik heb een tijdlang met deze soort gekweekt en dat was behoorlijk lucratief. Dat had twee redenen:
- Er zijn weinig kwekers die zich met deze soort bezighouden en in de siervishandel kom je ze nauwelijks tegen. Winkeliers zijn vaak erg geïnteresseerd in het visje, want het is wel iets aparts.
- Gemiddeld wierpen ze bij mij tussen de vijftig en zestig jongen. Het grootste aantal was 69 van één vrouwtje in één worp. En een maand later wierp ze weer.
Het recept voor het kweken:
- altijd één vrouwtje in de kweekbak, anders is iedere bevalling een feestmaal voor de medebewoners
- veel drijfplanten gebruiken, want na de bevalling gaat moeder fanatiek op jacht naar haar eigen jongen; gelukkig heeft ze daar tijdens het werpen zelf minder energie voor
- voeder de dieren zo vaak u maar kunt; om de paar uur is het beste.
Ik put hier uit eigen ervaring. ’s Morgens direct na het opstaan, nog een keer voordat ik naar mijn werk vertrok, tussen de middag als ik thuiskwam voor de lunch, direct bij thuiskomst na het werk, ’s avonds nog twee keer. In het weekend kon ik nog regelmatiger voeren. Ik gaf ze uitsluitend gevriesdroogde muggenlarven, omdat ze daar echt verzot op waren en bovendien vervuilt dat minder dan bijvoorbeeld droogvoer, zowel in ongegeten als in verteerde toestand.
Opgroei
Ook de jongen moeten zo vaak mogelijk gevoerd worden, pekelkreeftjes, maar ook fijn droogvoer en – alweer – gevriesdroogde muggenlarven, eventueel verkruimeld met droge vingers.
Hou rekening met kannibalisme, jongen van verschillende grootte en leeftijd niet bij elkaar zetten, tenzij het er toch te veel zijn en u de grotere graag van ideaal voer wil voorzien (wat is immers beter eiwit dan dat met exact de goede samenstelling?).
Opmerking: Op de foto’s is te zien hoe kwetsbaar de verlengde onderkaak is.