Het volkswagentje Corydoras arcuatus

Deze keer wil ik het hebben over het volkswagentje, ook wel ‘t kevertje, zoals Corydoras arcuatus in de jaren zeventig in bepaalde regio’s van ons land bekend stond. De soort is al betrekkelijk lang bekend en behoort nog steeds tot de populaire soorten. Met het hoog gebouwde lichaam met gebogen rugprofiel, nog versterkt door de brede donkere, bijna zwarte band, die de contour op enige afstand volgt, roept zij inderdaad de oude vertrouwde kever in herinnering. Zij is thuis onder de oevers van langzaam stromende rivieren bij Téfé, in de Rio Téfé en in de bovenloop van de Amazone, in het bijzonder in Peru, Ecuador en Colombia. Ze behoort zeker niet tot de grote soorten; uitgegroeide exemplaren halen ongeveer 5 cm. Evenmin is het een soort die je heel vaak in de aquariumspeciaalzaak of in aquaria zult tegenkomen. Maar daarover verderop meer.

Corydoras bij elkaar in het aquarium van mevr. Swinkels in Tilburg tijdens de LHK 1998Corydoras bij elkaar in het aquarium van mevr. Swinkels in Tilburg tijdens de LHK 1998

Net als bij alle soorten in het geslacht is het lichaam als het ware ‘ingepakt’ tussen twee rijen beenachtige platen aan weerszijden van het lichaam. De aantallen van deze platen spelen, als bij alle Corydoras-soorten, een belangrijke rol bij de soortbepaling. Aan de bovenkaak bevinden zich twee paar baarddraden. Behalve de karakteristieke band is het lichaam grijsachtig wit tot grijs. De vinnen zijn wit van kleur, ook wel overdekt met vlekjes. Nog twee Corydoras hebben een dergelijke band. Dat zijn Corydoras rabauti en Corydoras narcissus. Bij C. arcuatus begint de band aan de mond, loopt door het oog, volgt het profiel om voor de aanzet van de staartvin te eindigen. Bij C. narcissus begint de band óp het oog en loopt, het rugprofiel volgend tot in de onderste lob door, maar wordt geleidelijk aan vager bij Corydoras rabauti. Ten slotte begint de band pas áchter het oog op het achterhoofd. Vooral de gelijkenis tussen Corydoras arcuatus en Corydoras narcissus is opvallend. Het belangrijkste verschil zit hem in de snuit, die bij C. arcuatus stomp en afgerond is, terwijl C. narcissus een uitgesproken spitse ‘snuit’ heeft. We hebben hier weer te doen met twee bijna identieke vissen, de een met een korte ronde snuit, de ander met een spitse, die sympatrisch, (= bij elkaar in dezelfde biotoop) leven. Net als bij de meeste andere look-alikes is de spitssnuit tot nu toe niet nagekweekt en onze C. arcuatus is tot nu toe slechts sporadisch nagekweekt. Althans; het aantal kweekverslagen op schrift zowel als digitaal is zeer beperkt. Als de vis wat gemakkelijker te kweken zou zijn, zou ze misschien ook wat vaker op de markt komen. Het overgrote deel van wat daar nu arriveert, is van importen afkomstig en ik weet echt niet of we daar nu zo blij mee moeten zijn.

Corydoras arcuatus, altijd rusteloos op zoek naar iets eetbaarsCorydoras arcuatus, altijd rusteloos op zoek naar iets eetbaars Corydoras zijn gezellige diertjes. Vaak kiezen ze een verhoging om van daaruit over de omgeving te kunnen uitzien. Hier drie stuks boven op een met grijze pluisalg begroeid stukje kienhout   Corydoras zijn gezellige    diertjes. Vaak kiezen ze      een verhoging om van        daaruit over de                        omgeving te kunnen            uitzien. Hier drie stuks        boven op een met grijze    pluisalg begroeid stukje    kienhout

Voor de rechtgeaarde liefhebber ligt hier dus een uitdaging om de condities, waaronder de dieren tot reproductie overgaan te achterhalen. Mij zou het niet verwonderen, indien die identiteit van de twee soorten in dezelfde biotoop daar een rol van betekenis in had. In ieder geval behoort Corydoras arcuatus ook tot de soorten, die een beetje meer aandacht en zorg van de aquariaan vragen. Zo is het bijvoorbeeld goed om te letten op de herkomst bij het afstellen van de thermostaat.
Temperaturen variërende van 22 °C in januari tot 26 °C in juli zijn te verkiezen. De waterwaarden kiest men het best tussen pH 6.5 en 8; de waterhardheid tussen 2-10 DH. Eerst dan zal men tenminste echt kunnen genieten van de aansprekende kleuren en het wakkere gedrag.
Kweken is natuurlijk nog wel wat anders. Vooral stroming en zuurstofverzadiging spelen daarbij een doorslaggevende rol. Bovendien lijken ze een beetje gevoelig voor infecties door bacteriën, maar met een goed filter en regelmatig gedeeltelijke waterverversingen valt dat probleem aardig te beteugelen.
In voorgaande afleveringen in deze serie heb ik zo hier en daar al terloops op mogelijkheden onwillige dieren ‘aan de praat te krijgen’ of in wat ordentelijker taal; tot reproductie te bewegen, geschreven. Hier kan ik aanvullend nog wijzen op de mogelijkheid de eerste pogingen te beginnen met een hoge temperatuur, die men geleidelijk verlaagt tot een eventueel succes. Wie een wat grotere groep ‘volkswagentjes’ heeft, zet ze het best in een goed beplant aquarium, waarin schuilplaatsen zijn gecreëerd. Speciaal om wildvangdieren aan aquariumomstandigheden te laten wennen zouden bakken moeten worden gekozen, die vlakker en minder diep zijn. Het is voor pantsermeervallen in ieder geval beter ze in niet te hoge aquaria te houden. Ook een plaatselijke verhoging van de bodem is daarvoor een optie. Die kan men heel gemakkelijk aanbrengen als onderdeel van een natuurlijke bodeminrichting. Nu doel ik niet op kleine kienhoutstronken, maar meer op grote terrassen die worden opgevuld met niet al te grof zand. Ze verschuilen zich dan graag in de enorme wortelbossen die zich aan Pistia stratiotes kunnen ontwikkelen. Het warrige wortelgestel van drijvende eikenbladvarens, Ceratopterus, is misschien een nog beter alternatief.

Het voorste dier is een mannetje; herkenbaar aan de wat helderdere kleur, het formaat en de relatief smallere en spitsere buikvinnenHet voorste dier is een mannetje; herkenbaar aan de wat helderdere kleur, het formaat en de relatief smallere en spitsere buikvinnenAanvankelijk zijn de dieren nog erg schuw, maar dat verdwijnt bij veel dieren betrekkelijk vlug, bij andere daarentegen gaat het nooit helemaal over. Van tijd tot tijd zal er eens eentje op typische Corydoras-manier van de bodem naar omhoog schieten om aan het wateroppervlak een hap atmosferische lucht op te nemen. Sommige liefhebbers zoeken verband tussen de frequentie van dit luchthappen en de waterkwaliteit of het zuurstofgehalte van het water. Anderen zeggen dat het deel uitmaakt van hun karakteristieke gedragspatroon. Zijn ze eenmaal gewend, dan zijn ze onverstoorbaar, vaak op zoek naar voedsel en komen niet alleen als het donker is te voorschijn om voedsel te zoeken. In ieder geval verlevendigt dit gedrag onze onderwaterwereld. Zij eten zo ongeveer alles wat ze voor de mond komt en zijn wat dit betreft zeker niet veeleisend; levend voer als waterinsecten, enchytreeën, Tubifex, pekelkreeftjes en insectenlarven worden graag geaccepteerd, maar ook voor droogvoer en voedertabletjes halen ze zeker de neus niet op.
Net als de meeste licht gekleurde soorten hebben ze het niet zo op bodemmolm. Ze zoeken meer de moddervrije zones op. In gladde kiezel of grof zand daarentegen knabbelen ze graag. Ook gedurende de dag zijn ze actief en schuimen de bodem af naar voedsel.

Het kweken met Corydoras arcuatus is zoals gezegd niet zo eenvoudig. Seksueel volwassen exemplaren zijn gemakkelijk te onderscheiden, de wijfjes hebben een wat forser lichaam en zijn minder kleurrijk. De mannetjes hebben een grotere en spitsere rugvin. Bij twijfel kun je ze beter van boven af bekijken. De vrouwtjes vertonen net voor de buikvinnen een uitgedijd lichaam en het totaalbeeld is wat forser. De dieren zullen wat vlotter tot paring overgaan als je ze in een verhouding van twee mannetjes op één vrouwtje inzet. De paring zelf verloopt zoals we al eerder in deze reeks aangaven. De mannetjes werven door met de snuit zachte porretjes in de flank van het vrouwtje te geven. Zij reageert hier op door te gaan rondzwemmen, waarbij ze schijnbaar willekeurig stenen, andere decoratiematerialen en plantenbladeren schoonpoetst. Dan klemt het mannetje haar baarddraden tussen zijn borstvin en de flank. Zij legt de eieren tussen haar buikvinnen, die ze tot een soort van tasje samengevouwen houdt en op de inmiddels bekende manier bevrucht worden. Dan zoekt ze een geschikte plaats om ze te bevestigen. Tegen de voorruit, een plantenblad e.d. Dit wordt verschillende keren herhaald. Een legsel telt niet meer dan 20 tot 30 eieren Na het afzetten kunnen de ouderdieren uit de bak gehaald worden. Maar ze kunnen ook in de bak gelaten worden. Het zijn geen eierrovers. Afhankelijk van de watersamenstelling en de temperatuur zullen ze in 5 tot 8 dagen uitkomen De jongen zijn niet moeilijk groot te brengen en kunnen met pas uitgekomen Artemia of fijn vlokkenvoer gevoerd worden. Als we kwalitatief hoogwaardig voer geven groeien ze redelijk snel.

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop