Paraneetroplus nebulifer (cichlide)

Tijdens onze eerste reis naar het zuiden van Mexico op zoek naar cichliden bezochten Hans van Heusden en ik onder andere het stroomgebied van de Papaloapan. Daar wilden we proberen om een tot dan toe aquaristisch onbekende soort te pakken te krijgen, namelijk Paraneetroplus nebulifer. Van deze soort was ons alleen bekend dat hij in 1860 door Albert Günther was beschreven als Heros nebulifer.

Als verspreidingsgebied werd gegeven Tehuantepec, met name het plaatsje San Juan Evangelista, gelegen aan de rivier Tehuantepec, die behoort tot het stroomgebied van de Papaloapan. Toen wij daar echter in 1989 op bezoek waren, bleek ons dat de rivier ter plaatse zeer breed is en troebel water bevat. Hier zou zich zeker geen vertegenwoordiger van het geslacht Paraneetroplus bevinden. Van de soorten van dit geslacht is immers bekend dat ze zich voornamelijk in helder, zuurstofrijk water van snel stromende rivieren ophouden. Aangezien we reeds aan het eind van onze reis waren, moesten we dus het zoeken naar Paraneetroplus nebulifer uitstellen tot een volgende keer.

In 1991 reisde ik wederom met Hans naar het zuiden van Mexico. En, u raadt het al, weer zouden we op zoek gaan naar Paraneetroplus nebulifer. In de tussenliggende periode was het Juan Miguel Artigas gelukt om deze soort te traceren en te vangen in een van de zijrivieren van de Rio San Juan en wel in de omgeving van het Catemaco-meer nabij het plaatsje Hueyapan de Ocampo.
De Rio Dos Canos, biotoop van Paraneetroplus nebuliferDe Rio Dos Canos, biotoop van Paraneetroplus nebuliferDus trokken wij ook naar dit plaatsje in de deelstaat Veracruz om van daaruit de Rio Dos Canos met een bezoek te vereren. De plaatselijke bevolking wees ons ook hier vriendelijk de weg. Aangekomen bij de rivier bleek deze niet al te veel water met zich mee te voeren. Ondanks de breedte van 25 meter zou het niet moeilijk zijn om hier vissen te vangen. De omgeving was kaal met slechts hier en daar een boom. De oevers waren op sommige plekken zeer steil, zodat het leek alsof de rivier door een diepe kloof stroomde. Het water had een donkergrijze kleur, wat te maken had met de bodemgrond die hier bestaat uit lavagruis en veel grote en kleine rolkeien.
Nieuwsgierig als we waren, pakten we meteen de spullen uit en gingen te water. Het enige wat we wisten was dat de vissen ongeveer 25 centimeter groot moesten zijn en dat ze een tekening zouden hebben, bestaande uit enkele onduidelijke zwarte vlekken die vaag in verticale strepen konden overgaan. Het lichaam moest olijfgroen van kleur zijn. Het eerste dat ik vond, was een prachtig koppel broed verzorgende ‘Cichlasoma’ salvini, dat behoedzaam de ongeveer 1 cm grote jongen over de met alg begroeide rotsen voerde, zoekend naar voedsel. Dit schouwspel heb ik enige tijd gadegeslagen, waarna ik een aantal jongen heb gevangen om ze mee naar huis te nemen. In een rustige bocht van de rivier zat het vol met Thorichthys en wel de soort T. ellioti. Deze kleurvariant had veel rood op de keel en de borst en ontzettend veel blauwe stippen op het lichaam. Ook hier weer veel broed verzorgende paren, zodat het gemakkelijk was om hier en daar wat jongen te stelen. Het voordeel daarvan is dat dan de kans dat de thuis gevormde paren broer en zuster zouden zijn kleiner is.
Nadat ik ook deze vangst naar de auto had gebracht, kwam ik een plaatselijke bewoner tegen die zojuist gevangen vis aan een touw had hangen. Dit zijn vaak de kansen om eens te zien wat er voor vis in de desbetreffende rivier voorkomt. In mijn beste Spaans vroeg ik of ik eens mocht kijken wat hij gevangen had. Dat mocht en trots liet hij de oogst aan ons zien. Aan de lijn hingen vrij grote vissen, waaronder (jammer genoeg) een Tilapia, maar ook een prachtig gekleurd exemplaar van Vieja fenestrata, de jager Petenia splendida (ook wel Tenguayagua genoemd) en een geelbruin gekleurde vis. Deze had de vorm die we ook kenden van Paraneetroplus bulleri en moest hem dus zijn, onze Paraneetroplus nebulifer. Kleur en tekening kwamen echter niet overeen met die van de eerste beschrijving, maar dat lag misschien aan de nauwkeurigheid daarvan.

Zojuist gevangen exemplaar van Paraneetroplus nebuliferZojuist gevangen exemplaar van Paraneetroplus nebulifer

Nu we wisten dat Paraneetroplus nebulifer hier voorkwam, moesten we ze alleen nog levend zien te vinden. Weer gingen we het water in, deze keer meer stroomopwaarts waar het water sneller stroomde. Na ongeveer 10 minuten zag ik in het grijs gekleurde water enkele vissen pijlsnel voorbij schieten. Het ging zo snel, dat ik niet goed kon zien wat het waren. Een paar meter verder stroomopwaarts zag ik dan voor het eerst een groot koppel Paraneetroplus nebulifer. Ze vielen meteen op door hun contrastrijke tekening. Het lichaam was nagenoeg crèmekleurig en vertoonde zes verticale strepen die van de onderkant van het lichaam liepen tot aan de lengtestreep. Deze liep van net achter de kieuwen tot aan de staart. Het vrouwtje had net als alle andere broed verzorgende vertegenwoordigers van het geslacht Paraneetroplus een zwarte keel met de daarbij behorende donker gekleurde lippen. We mochten van geluk spreken dat we meteen zulke grote exemplaren, en dan nog broed verzorgend, hadden gevonden. Maar een beetje geluk hoort er nu eenmaal bij. Ik bekeek het stel een paar minuten, waarna ik besloot een aantal jongen weg te nemen. Voor het eerst zouden we Paraneetroplus nebulifer mee naar Europa kunnen nemen.
Hans had inmiddels ook een broedkoppel gevonden en ook daarvan gingen jongen mee. Voorlopig voldoende dus. U snapt wel dat juist deze buit zorgvuldig tegen parasieten werd behandeld en goed verpakt de terugreis naar Nederland maakte. Thuisgekomen werd onze rijke oogst (verder bestaande uit onder andere Theraps coeruleus, T. irregularis, ‘Cichlasoma’ nourissati en Paraneetroplus bulleri) zorgvuldig overgewend aan het voor hen toch wel vreemde water. Nu is het zo dat de ene soort veel gemakkelijker is over te wennen of veel meer kan hebben dan de andere, maar uitgerekend Paraneetroplus nebulifer kon totaal niet wennen aan het toch goede water in Rhenen. De tussen ons beiden verdeelde jongen kregen al gauw last van schimmel. Alle medicijnen die we kenden, werden geprobeerd, maar niets hielp. Na twee weken hadden we niets meer over, een ware tragedie. Exit Paraneetroplus nebulifer.

Volwassen mannelijk exemplaar van P. nebuliferVolwassen mannelijk exemplaar van P. nebulifer Vrouwtje van P. nebulifer boven legselVrouwtje van P. nebulifer boven legsel

Gelukkig gingen onze vrienden uit Duitsland een paar weken later ook naar Mexico. Wij gaven hun de vangplaats door in de hoop dat zij eveneens geluk zouden hebben en jonge Paraneetroplus nebulifer naar Europa konden meebrengen. Toen ze terugkwamen, werd er meteen gebeld en ja hoor, ze hadden wat kunnen meenemen. Het duurde een jaar en toen had ik weer Paraneetroplus nebulifer in de bak. Ik kreeg drie exemplaren en zette die in een aquarium van circa 600 liter. Het aquarium was zo goed mogelijk ingericht, dat wil zeggen volgens de biotoop. Stenen platen tegen achter- en zijkant, zand met kleine en grote kiezels op de bodem en een paar kleine stukken kienhout. Verder was ervoor gezorgd dat het water sterk stroomde door middel van een zware pomp, waardoor het ook zuurstofrijk was. Stroming en zuurstof zijn voor deze vissen een noodzaak.
Paraneetroplus nebulifer kreeg het gezelschap van Petenia splendida om ze van hun schuwheid af te helpen. De eerste weken bleven ze echter achter de stenen platen staan en hielden van daaruit de omgeving in de gaten. Heel langzaam werden ze wat minder schuw en af en toe kwamen ze tijdens het voeren uit hun schuilplaats.
A propos, voeren. Voor degene die ooit Paraneetroplus wil gaan houden: gebruik het goede voer. U moet deze soorten nooit voeren met runderhart, rode muggenlarven e.d. Daar kunnen ze absoluut niet tegen. Wat ze wel graag lusten en goed kunnen verteren zijn: Mysis, Artemia (volwassen), ongekookte garnalen en droogvoer (liefst plantaardig). Nu ze wat minder schuw waren en in het aquarium rond zwommen, begon ik ook te merken dat ze onderling zeer agressief zijn. Deze onverdraagzaamheid uitte zich door een continu op elkaar jagen en bijten in elkaars flanken. Langzaam begonnen ze ook van kleur te veranderen. Het lichaam, dat voorheen leemkleurig geel was, begon een zeegroene kleur te krijgen en de vinnen werden roodachtig. De zes zwarte dwarsbanden verdwenen en maakten plaats voor strepen op de onderkant van het lichaam, die eindigden bij de lengtestreep.
Tijdens dit omkleuren was er één bij die op de kop een oranjerode kleur kreeg en op elke schub een zwarte rand. Naarmate ze groeiden, kreeg dit exemplaar een wat steiler voorhoofd. Het betrof hier waarschijnlijk een mannetje. Een paar maanden later werd dit vermoeden bevestigd.
Koppel P. nebulifer boven legselKoppel P. nebulifer boven legselHet grootste dier (inmiddels zo’n 24 cm) begon zich met een van de kleinere af te zonderen in de rechterhoek van het aquarium, vlak bij een grote rolkei. Ze begonnen met gespreide vinnen boven om elkaar heen te zwemmen en zakten daarbij regelmatig met hun kop naar beneden. Zand en stenen werden verwijderd en ze begonnen een tegen de zijwand staande plaat te poetsen. Naarmate dit ritueel vorderde, werden ze ook steeds agressiever tegen de andere vissen. Vervolgens kwam bij het inmiddels duidelijk herkenbare vrouwtje (ze begon crèmewit te kleuren) de legbuis te voorschijn. Niet lang daarna werd er afgezet. Na twee dagen kon ik de pigmentering in de eieren zien; ze waren dus bevrucht. Nog een dag later haalde het vrouwtje de larven zorgvuldig uit de eischaal door ze er als het ware uit te kauwen. Ze werden tussen een hoopje stenen gegooid. Dit doen voor zover ik weet alle cichliden uit het snel stromende water om te voorkomen dat de larven wegspoelen.
In Mexico zag ik dit gedrag bij Theraps lentiginosus en Paraneetroplus gibbiceps, die hun larven achter een grote steen leggen, waar de stroming minder is.
Zes dagen na het uitkomen begonnen ze te zwemmen. De eerste dagen bleven de jongen dicht bij de steen, maar naarmate ze groeiden, verlieten ze deze plek onder begeleiding van de ouders steeds verder. Het oorspronkelijke aantal van 300 stuks slonk snel, omdat Petenia er het nodige van wegroofde. Om te voorkomen dat er geen enkele overbleef, heb ik er een aantal uitgevangen om die apart op te kweken. Ook deze prachtige Paraneetroplus-soort moest voor de liefhebbers bereikbaar worden. En dat is gelukt! Als laatste wil ik zeggen dat deze soort, om te kunnen overleven in onze hobby, een zeer ruim aquarium nodig heeft en niet met te veel soortgenoten samen gehouden kan worden.

Kopprofiel van een mannelijk exemplaar van P. nebuliferKopprofiel van een mannelijk exemplaar van P. nebulifer

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop