Ook deze keer wil ik mijn ervaringen met u delen over een visje, dat we tot de oude garde van onze aquariumvissen kunnen rekenen. In eerste instantie werd deze vis door Hilgendorf in 1903 beschreven als Haplochromis multicolor, veel later, vraagt u me niet naar het jaar, werd de geslachtsnaam weer veranderd in Hemihaplochromis. Tegenwoordig (2006) wordt het geslacht dus Pseudocrenilabrus genoemd, een echte tongenbreker.
De verspreiding strekt zich voornamelijk uit tot in en door oostelijk Afrika, niet zo ver van de bekende grote meren. Met name in het bovenste Nijlgebied en de in dit gebied aanwezige meren, daar waar Centraal-Afrika en Congo bij elkaar komen. Ik heb dit ook op moeten zoeken, dus deze informatie kan voor verbetering vatbaar zijn. Mocht dit zo zijn dan bied ik mijn excuses hiervoor aan.
Dit geslacht kent op dit moment nog de soorten Pseudocrenilabrus philander philander met nog twee ondersoorten, te weten Pseudocrenilabrus philander dispersus en Pseudocrenilabrus philander luebberti uit de meer zuidelijk gelegen landen van Afrika. Uit westelijk Centraal-Afrika werd als laatste Pseudocrenilabrus nicholsi in 1928 beschreven, maar deze soort werd ongeveer 50 jaar later pas ingevoerd. De laatste soort van dit geslacht is het populairst op het moment, waarschijnlijk omdat het het meest kleurrijk is. Maar ik moet zeggen, dat je ze allemaal niet veel tegenkomt in de handel.
Helaas hebben ook deze vissen de concurrentieslag met de muilbroeders uit de grote Afrikaanse meren verloren. Gelukkig zijn er voor elke groep cichliden nog liefhebbers te vinden, zoals de vissen uit West- en Centraal-Afrika, waar deze vissen toch toe gerekend worden.
Kleurbeschrijving
Het vrouwtje komt er qua kleur nogal bekaaid af, zoals trouwens bij de meeste Haplochromiden ook het geval is. Zij is voornamelijk geel- tot grijsbruin en heeft slechts wat vage, zwartbruine dwarsbanden en/of lengtestrepen, die al naargelang de stemming zichtbaar zijn.
Verzorging en inrichting
In de tijd dat ik een koppeltje van deze vissen hield, hield ik ze in een bakje van 60 x 30 x 30 cm. De GH en KH van ons leidingwater was toen ongeveer 12 à 13 en de pH. was 7,2. Op zich zijn dat voor deze vis geen verkeerde waterwaarden. Deze waarden mogen best licht naar boven of beneden variëren, maar ook weer niet te veel. Deze vis heeft een hoog aanpassingsvermogen, maar van heel zacht en zuur water houden ze niet zo. Ikzelf hield ze op een temperatuur van 25 graden, voor de kweek kunt u die eventueel nog met 1 of 2 graden verhogen, maar dat is niet echt noodzakelijk.
Goede filtering en een wekelijkse waterverversing van 25 tot 50% is natuurlijk goed voor al uw vissen. De bodembedekking kan gewoon fijn zand of grind met een kleine korrelgrootte zijn. Zorgt u wel voor veel schuilplaatsen, bijvoorbeeld stenen, hout en beplanting, zodat de vrouwelijke dieren zich terug kunnen trekken als ze daar behoefte aan hebben. Het mannetje kan nogal opdringerig zijn als hij wil paren en het vrouwtje nog niet. In grotere bakken kunt u ook meer vrouwtjes bij het mannetje zetten, zodat hij zijn aandacht kan verspreiden. Vergeet u bij het inrichten ook niet, dat er een strook bodem vrij moet zijn in verband met de voortplanting, omdat het mannetje een kuiltje in het bodemsubstraat zal willen maken.
De kweek
De dagen daarna zocht het vrouwtje een rustig plekje in de bak uit en wel goed uit het zicht van het mannetje. Na vier dagen bij mij vertoefd te hebben zag ik duidelijk de oogjes van de jongen door de wand van de keelzak van het vrouwtje. Het leek er dus op, dat het moederdier de jongen snel zou loslaten, dus ik maakte snel een ander bakje voor haar klaar. De dag erop ving ik haar voorzichtig uit en plaatste haar in het andere bakje met hetzelfde water en vrij dichte beplanting. Ook deze keer ging weer alles goed.
Ik was niets te laat, want al na 1 dag in de andere bak liet ze haar jongen voor de eerste keer los. Verbaasd was ik over het grote aantal jongen. Het waren er 62 en dat voor zo’n klein visje met zo’n kleine bek! Ze waren nogal donker van kleur; bijna zwart leek het wel, en ongeveer 6 mm groot.
Opkweek – voedering
Vanaf dat moment ben ik de jongen gelijk Artemia- naupliën gaan voeren en groter voer voor het wijfje, zodat zij ook weer op krachten kon komen, want ik had haar al die tijd nog niet zien eten bij mij.
De eerste drie dagen na het eerste loslaten van de jongen nam het vrouwtje ze nog regelmatig in de bek, maar zeker ‘s nachts. Na een week verflauwde de broedzorg steeds meer en daar ze er weer vol uitzag, plaatste ik haar weer terug in de bak bij het mannetje. Deze jongen groeiden verder voorspoedig op en ik verloor er geen één. Nieuwe, 2de after party-kweek
In de andere bak werd het vrouwtje gelijk hartstochtelijk door het mannetje ontvangen, die met gespreide vinnen begon te baltsen. Maar daar had ze nog helemaal geen trek in, dus ze hield zich nog zeker een hele week schuil, hoe erg hij ook zijn best deed. Het mannetje voelde natuurlijk wel dat dit niet voor altijd was en begon alvast een steen te poetsen. Normaal maakt hij een afzetkuil door snelle rondjes met gespreide vinnen vlak boven de bodemgrond te maken, zodat de grond door deze bewegingen naar de kant wordt gewaaierd. In de loop van de week kwam het vrouwtje dan toch af en toe kijken hoe het mannetje met de constructiewerkzaamheden vorderde. Twee weken na de hereniging was het dan zover.
Het vrouwtje liet zich nu wel door de man verleiden en hij leidde haar met vol gespreide vinnen naar de afzetplek. Daar aangekomen werden eerst wat proefrondjes gedraaid en na een paar minuten kwamen dan de gelige eitjes met een paar tegelijk naar buiten. Daarna draaide het vrouwtje zich direct om en nam de eitjes in haar bek. Pas daarna begon ze naar de aarsvin van het mannetje te happen, die intussen dwars voor haar was gaan staan en sidderend in een schuine stand zijn aarsvin aanbood. Op dit moment gaf hij dus zijn homvocht af en werden de eieren in de bek bevrucht. Het zal dan toch wel gedeeltelijk instinct zijn om naar die vin te happen, daar – zoals gezegd – op de aarsvin hooguit een aanduiding van eivlekken aanwezig is. Het niet hebben van deze eivlekken is bij mijn weten een van de redenen, dat deze vissen uit het geslacht Haplochromis zijn gehaald. Uiteindelijk, na een klein halfuur, vond het vrouwtje het schijnbaar genoeg en maakte zich uit de ‘vinnen’. Na haar nog een dag met rust gelaten te hebben, ving ik haar weer uit en zette haar apart.
Deze keer kon ik precies nagaan hoelang het zou duren, voordat de moeder de jongen zou loslaten. Het duurde precies vijftien dagen, alhoewel ik denk dat het afhankelijk van de temperatuur in de bak is hoe snel de jongen zich ontwikkelen. De tijdspanne van loslaten schijnt te kunnen variëren van 10 tot 16 dagen. Hoe dan ook, ze zwommen vrij en deze keer waren het er maar 20, wat waarschijnlijk te wijten was aan de vrij korte tijd tussen de twee nesten. Het is dus beter om het vrouwtje nog langer apart te houden en haar dan pas weer bij het mannetje te zetten of eerst een ander vrouwtje. De mogelijkheid van één mannetje met bijvoorbeeld drie vrouwtjes in een grotere bak biedt u misschien de mogelijkheid alle dames met een volle bek te krijgen, zodat u alleen het mannetje hoeft uit te vangen. Ook deze jongen groeiden weer voorspoedig en gelijkmatig op.
Ervaringen met muilbroeders
Als u nog nooit ervaring met muilbroeders hebt opgedaan, is dit misschien wel de vis bij uitstek om dat te doen. Het is een mooi gekleurd visje, dat weinig bijzondere eisen aan zijn verzorging stelt en ook met een kleiner bakje genoegen neemt. Zij het, dat er voor het vrouwtje wel plaatsen moeten zijn om zich terug te kunnen trekken.
De term beginnersvis gebruik ik niet zo graag, omdat dit voor sommige mensen een vrijbrief schijnt te zijn om ze dan maar niet zo goed te verzorgen als duurdere vissen. Geeft u al uw dieren wat ze verdienen en het genieten kan beginnen!