Velen van u zullen deze vis nog kennen onder de oude naam Cichlasoma nigrofasciatus, beter bekend als de zebracichlide. Na een vrij recente revisie van de Zweedse ichtyoloog Sven E. Kullander is het oude geslacht Cichlasoma weer onderverdeeld in eigen nieuwe geslachten met nieuwe benamingen.
Vele geslachtsnamen, die nu weer gebruikt worden in de wereld van cichlidenliefhebbers, zijn uit de ‘synonimiteit’ gehaald en worden (na eerst een tussenfase als ondergeslacht van Cichlasoma) weer gebruikt als nieuwe geslachtsnaam. Twee voorbeelden hiervan, buiten de hier besproken vissen, zijn Heros severus (was Cichlasoma severum) en Thorichthys meeki (was Cichlasoma meeki), de bij iedereen welbekende vuurkeelcichlide. Het voert hier te ver om alle herbenoemingen te vermelden.
verenigingsavond. Door hem kwam ik er eigenlijk (net als velen onder u, denk ik) regelmatig de aquariumzaken in stad en regio af op zoek naar voor mij interessante dingen of vissen. In een van die zaken kwam ik mooie exemplaren van Amphilophus nigrofasciatus tegen. Mijn aandacht werd op zowel positieve als negatieve wijze op deze bak gevestigd. Ten eerste positief, omdat een redelijk volgroeid stel van de zebracichliden wanhopig een klein restje (drie) van hun kroost probeerde te verdedigen tegenover de andere in de bak aanwezige ‘cichliden’. Ik heb wel een uur gehurkt voor de bak zitten kijken. ‘Cichliden’ tussen aanhalingstekens, omdat daar wat mee was, waar ik hier (en nog wel vaker denk ik) nog graag even op terug kom. Hoewel ik besloten had om mij voorlopig alleen op dwergcichliden toe te leggen, kon ik het uiteindelijk toch niet laten om het stel zebra’s mee te nemen.
Ik heb mij intussen weer zeer verdiept in de literatuur uit onze verenigingsbibliotheek, daar ik bijna 20 jaar uit de hobby was. Ik ben weer redelijk op de hoogte over wat zich met name op het cichlidengebied afspeelt, daar hier nu eenmaal mijn grootste interesse ligt. Zeer interessant was voor mij derhalve een dialezing van Michel Keijman op eenVoorbereiding en inrichten kweekbak
Ik had al wat bakken zodanig ingericht, dat de meeste cichlidensoorten zich hierin thuis zouden voelen. De zebra’s kregen dan ook een eigen bakkie met basaltsplit op de bodem en verder ingericht met opgestapelde keien, leisteen en flagstones. Het water was gewoon leidingwater met een pH van plusminus 7½ en een GH en KH van plusminus 8 (gemeten met een Veldasetje). Verder wat drijfgroen erin, temperatuur op 25 °C. en een zacht tl-buisje erboven.
Drie dagen na aankoop was het al raak. Ik ontdekte in een van de holen, die door de ouderdieren al behoorlijk uitgespit waren, een legsel van circa 100 gelige eitjes, die op de linkerzijkant van het hol waren afgezet. Dat had ik na die situatie in de winkel niet verwacht. Dat deze cichliden relatief gemakkelijk na te kweken waren wist ik, maar dit was wel heel vlot.
Ik wilde met deze dieren weer wat praktijkervaring opdoen om het later dan met wat moeilijker soorten te proberen. We hebben het hier natuurlijk over de kweek. Maar je hebt natuurlijk kweken en kweken. Kweken bestaat voor mij er onder andere uit de desbetreffende dieren in een zodanig ingerichte bak en onder zulke leefomstandigheden onder te brengen, dat ze hierin spontaan tot voortplanting overgaan. Dat hoeft helemaal geen biotoopaquarium te zijn, zolang de vissen zich hierin maar zichtbaar lekker voelen. Als het kan, probeer ik wel zoveel mogelijk de natuurlijke waterwaarden en temperaturen te benaderen.
Bij mijn dwergcichliden zoals Apistogramma- en Pelvicachromis-soorten zal ik, zoals ik al gemerkt heb, voor een goede kweek met resultaat daaraan niet ontkomen. Maar het leidingwater hier voldoet voor de zebracichlide in ieder geval goed. De temperatuur is eerder een gemiddelde, daar deze soort in de natuur een vrij groot verspreidingsgebied in Midden-Amerika heeft met zeer verschillende temperaturen en waterwaarden.
Naar mijn mening houden de meeste aquaristen hun vissen overigens op (veel) te lage temperaturen en ik denk dat 26 tot 28 °C hun natuurlijke biotoop het meest benadert. Kunt u het daar mee eens zijn? Uit reisverslagen van reislustige aquaristen blijkt wel, dat veel biotopen van cichliden weinig of zelfs geen plantengroei hebben. Bij mij krijgen de meeste soorten wel een behoorlijk beplante bak voorgeschoteld, omdat ze extra schuilplaatsen creëren of gewoon mooi zijn. Het oog wil ook wat. Dat dit dan planten uit een ander werelddeel zijn, maakt voor mij niet uit. En dat geldt ook voor de rustgevende medebewoners voor de nogal schuchtere dwergcichliden. Meestal gebruik ik hiervoor levendbarenden, zoals guppy’s, plaatjes en black molly’s. Die brengen wat meer leven in de bak en houden de algen wat in toom. Dat deze vissen evenveel respect van mij krijgen, blijkt uit het feit, dat ik hun jongen ook uitvang en selectief opfok. Soms samen met de jonge cichliden, wat wel een grappig gezicht is.
Kweek
Na precies zes dagen zie ik een hoopje wriemelende jongen in een kuil, die de ouders bij de voorruit (wat rot) gegraven hebben. De twee dagen erna blijven de jongen in de bewuste kuil en proberen langzaam wat van de bodem los te komen, wat nog niet echt lukt. Degenen, die dat onverhoopt wel lukt, worden in de bek genomen en terug in de kuil gespuwd. Dit was ‘s morgens, maar later op de dag zwemmen ze toch al vrij. Tijd voor de eerste voedering dus.
Opfok/voedering
Die bestaat uit Liquifry-rood en Tetraminbaby. De Artemia-naupliën zijn nog in de kweek. De jongen zijn ongeveer 3 mm groot en blijven nog dicht bij de bodem. De kleur is vrij licht, bijna geel, met bruine spikkeltjes. Echt camouflage dus, want op het basaltsplit ontdek je ze bijna niet, ondanks de vrij lichte kleur. Bij vermeend gevaar (de verzorger voor de bak bijvoorbeeld), zakken ze op signaal van mams (een soort schudden) naar de bodem, waarna ze ijlings in een van de holen worden gebracht.
Intussen zijn de pekelkreeftjes klaar ‘geborreld’ en worden gretig genomen, te zien aan hun volle, oranje buikjes. Ook de ouders zijn gretige eters en eten zelfs uit mijn hand. Van schuwheid is niets te merken. Ze selecteren ook de grotere stukjes droogvoer uit. Dat die dan al of niet fijngekauwd weer tussen de jongen worden gespuugd, heb ik niet kunnen waarnemen.
Hun verdedigingsinstinct is prima. Het mannetje bijt mij stevig als ik probeer wat grind op z’n plek terug te schuiven. Ook als ik bij de bak verschijn, staan ze gelijk bij de voorruit. Na veertien dagen begin ik met water verversen (tot de helft) en hevel daarbij regelmatig het vuil af. Wat schetst mijn verbazing echter na ongeveer drie weken? Ik heb twee kleuren jongen, terwijl de ouders beide normaal gestreept zijn. Bij één of allebei de ouderdieren moeten dus ‘gemengde’ genen aanwezig zijn. Later blijkt, dat ongeveer eenkwart van de jongen van de xantorischtische kweekvorm (die uit de VS stamt) zijn en vleeskleurig tot goudgeel worden. Dat deze kweekvorm c.q. variant ooit ‘Kongocichlide’ is genoemd, slaat natuurlijk nergens op. De kweekvorm komt uit de VS en de natuurlijke vorm uit Midden-Amerika. Kongo (heet nu Zaïre) ligt toch echt in Afrika.
Groei
De kweekbak van de ouders renoveer ik grondig in vernad met het instortingsgevaar. Ik word daarbij nog een paar keer stevig gebeten door pa zebra. In verband met het gevaar van verwarring had ik de ouders tot nu geen watervlooien gevoerd. Nu ik dat wel doe, probeert het vrouwtje ze dan ook prompt in te zamelen als zijnde haar jongen. Bij nader inzien spuugt ze ze toch weer uit. Ze zijn toch echt lekker, hoor.
In plaats van een nieuw legsel te produceren maken de ouders ruzie. Het mannetje (10 cm) verjaagt het vrouwtje (7 cm) en wil niets meer van haar weten. Ze heeft nog wel steeds broedkleuren; een donkergroene zone in de rugvin en een gele buikpartij, die door de streeptekening heen komt. Het mannetje blijft veel soberder van kleur met alleen zijn streeptekening. Wel heeft hij een prachtig uitgegroeide rug- en aarsvin, waarvan de punten het einde van de staartvin halen. Uiteindelijk is het tussen die twee niet meer goed gekomen en ze zijn weer naar de handel terug verhuisd,omdat ik hun bak weer nodig had.
Onderhoud en verdere voedering
De jongen zijn intussen na bijna twee maanden 2 cm groot en zijn weer verhuisd naar een grotere uitzwemmer. Gevoerd wordt er met klein gemalen droogvoer, gehakt levend voer zoals tubifex, rode en witte muggenlarven, wat ze al van de snijplank eten, voordat ik het eraf schraap. Kleine watervlooien en cyclops staan ook op het menu.
In al mijn aquaria wordt wekelijks (tot de helft) van het water ververst. Bij de jonge vissen zoveel mogelijk dagelijks om de voedselresten en uitwerpselen te verwijderen. Dit bevordert duidelijk de groei. Zo erg zelfs dat mijn maat, die één keer in de week of twee weken mijn jonge vis ziet, mij vroeg of ik ze anabolen of iets dergelijks gaf.
Al met al is de zebracichlide nog steeds een interessante vis, die gemakkelijk te houden en na te kweken is. Probleem is dan wel om de jonge vis weer aan de handel kwijt te raken. Soms ‘mag’ je ze gratis afgeven. Een kwestie van goed uitselecteren en alleen de mooiste dieren aan de handel aanbieden.
Overpeinzing kweekvormen
En daarmee kom ik ten slotte nog even terug op het cichliden tussen aanhalingstekens aan het begin van dit artikel. Mijn zebracichliden trof ik aan in een bak, die hoofdzakelijk bevolkt was met de zogenaamde papegaaicichlide. Ook bij een andere handelaar trof ik een waarschijnlijk teruggebracht exemplaar aan. In het periodiek van de Nederlandse Vereniging voor Cichlidenliefhebbers las ik, dat ze ook elders in Nederland al opgedoken zijn. De auteur van het artikel houdt er overigens dezelfde uitgesproken mening als ik op na. Hij vindt ze walgelijk. Nu weet ik wel, dat er over smaak niet te twisten valt, maar er zijn toch wel grenzen, hoop ik? Al duizenden jaren wordt er in China gekweekt met de goudvis en zijn variëteiten. Dat sommige van deze variëteiten ook geen haar beter zijn dan de papegaaicichlide is u wel duidelijk. U kunt mij niet vertellen, dat vissen die gedwongen zijn hun hele leven door middel van ‘blaasogen’ en ‘telescoopogen’ alleen naar boven te kijken, die zonder rugvin een waggelend bestaan leiden (of is het lijden) of wratachtige uitstulpsels op hun kop hebben (leeuwenkop, die heeft toch manen?) een viswaardig bestaan leiden!
Vergelijkt u bijvoorbeeld eens de guppenstammen. Die hebben de meest uiteenlopende kleuren en vinvormen, maar zijn meestal wel goed in staat zich nog goed en normaal voort te bewegen. Een in ieder geval beter voorbeeld van selectieve kweek. Dat geldt ook voor vele kleurvormen en vinvormen van andere siervissen. Voorbeelden zijn hier bijvoorbeeld de maanvis, prachtbarbeel, het zebrabarbeeltje of de hier genoemde zebracichlide. Moet het nou zo extreem? Waar trek je de grens? Toegegeven, dat is moeilijk, omdat voor iedereen aanvaardbaar of niet aanvaardbaar anders is. Liever zie ik ze allemaal niet! Onze siervissen zijn op zich al meer dan mooi genoeg en de natuur zorgt zelf voor genoeg variatie, getuige de evolutie.
Nog een voorbeeld. Kort geleden was ik in een winkel op zoek naar wat dwergcichliden (van nature klein). Er was net een nieuwe zending binnen en ik wachtte gespannen op wat er uit de dozen tevoorschijn zou komen. Wat schetst mijn verbazing, toen er een visje tevoorschijn kwam dat door moest gaan voor het welbekende antennebaarsje (Papiliochromis c.q. Microgeophagus ramirezi). Die waren echter zo rond als een munt van € 0,20 en dan nog met sluiervinnen. Bah! Juist deze vis is wel het schoolvoorbeeld van de degeneratie van onze aquariumvissen. Wat is er van dit mooi hooggebouwde, schitterend gekleurde juweeltje overgebleven? In vergelijking met het origineel een flauwe afspiegeling. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen, dat de bij mij als betrouwbaar bekendstaande handelaar van deze vis ook F1-exemplaren (1ste nakweek wildvang) verkocht en daardoor werd mij het verschil schrijnend duidelijk.
Luister goed. Ik wil niemands handel verzieken of broodwinning aantasten, maar met een paar variëteiten minder zal dat best wel meevallen, denk ik zo. Wie de schoen past, trekke hem aan. Verban deze kweekvormen uit onze hobby. Koop ze niet! De spreker op een van onze verenigingsavonden, Willem Postma uit Amsterdam (die overigens een prachtige dialezing gaf) besloot zijn lezing ook met woorden van dergelijke strekking.
Tot slot nog even iets, wat hier zeer goed op aansluit. De overheid in Nederland is al geruime tijd bezig met een zogenaamde ‘positieflijst’. Deze lijst houdt onder andere in, dat bepaalde soorten niet meer in ons land ingevoerd, derhalve gehouden en vervoerd mogen worden. Sommige landen, waarvan wij siervissen betrekken, hebben al een vangst- en uitvoerverbod. Dit betekent, dat bepaalde soorten in de toekomst niet meer in de handel verkrijgbaar zijn, tenzij illegaal. Als u dus vissen thuis hebt (of amfibieën c.q. reptielen) die op deze lijst voorkomen, dan bent u gewoon strafbaar. Des te meer reden om weer te gaan kweken en wel met verstand. Inclusief de uitwisseling van dieren (misschien met het bijhouden van een stamboek) en strenge selectie. Zo blijft de stamvorm van de vissen, zoals wij ze kennen en graag zien, gewaarborgd. Ook voor de professionele kwekers is hier een taak weggelegd. Denk aan de toekomst: kwaliteit en geen kwantiteit.
Als u het met mij eens bent, dan zou ik zeggen: ‘haal die kweekbakken weer van zolder of uit de schuur’. Onze gezamenlijke hobby is er zeker in de toekomst bij gebaat en wie weet, kunt u er uw hobby wel mee bekostigen. In ieder geval doet u er veel interessante en leerzame momenten mee op.
Veel plezier met de kweek. Denk erom, ook de gemakkelijke soorten willen gehouden en verzorgd worden!
Noot redactie:
Van zogenaamde positieve- dan wel negatieve lijsten is geen sprake bij de overheid.