Half juli vorig jaar zaten we heerlijk op onze veranda te genieten van de middagzon en de tuin, die er prachtig bijstond. Vlak voor de veranda staat een grote bos Lysimachia met daarachter diverse kleuren Phloxen en Verbena. Deze zaten helemaal vol met verschillende vlinders, waaronder de Kleine Vos. De Lysimachia werd duidelijk verkozen door de prachtige Aglais oftewel de Dagpauwoog vlinders.
Je kunt de dagpauwoogvlinder zien in april en mei en van juli tot en met september. In de winter verstopt de dagpauwoog zich onder planten, onder bladeren of in holle bommen. De Aglais io (vroeger Inachis io) is familie van de Nympahlidae (Vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders). Het is een palearctische soort, wat inhoud dat deze vlinder voorkomt in de aaneengesloten landmassa (met de dicht bij de kust liggende eilanden) die grofweg geheel Europa, Noord-Afrika, het Midden- Oosten en Noord-, Centraal- en Oost-Azië omvat. Maar hij ontbreekt in het uiterste noorden en zuiden. Het is een middelgrote dagvlinder en een van de bontst gekleurde en bekendste soorten. Het grote verspreidingsgebied kan o.m. worden verklaard door zijn belangrijkste voedselplant: namelijk de brandnetel, en die komt natuurlijk heel veel voor. Eigenlijk is hij overal te vinden waar het maar zonnig is en er bloemen zijn om nectar uit te zuigen, zoals onze Lysimachia.
De Dagpauwoogvlinder is niet te verwarren met andere vlinders vanwege de grootte, de oranjerode vleugels en de karakteristieke oogvlek op de bovenzijde van iedere vleugel. Om zich te beschermen is de onderzijde goed gecamoufleerd door donkerbruine kleuren en donkere strepen. Wanneer zijn vleugels gesloten zijn kan hij makkelijk voor een dor blad doorgaan. De donkere vleugeladering vertonen veel gelijkenis met bladnerven. Er zijn wel andere soorten met oogvlekjes zoals het bont zandoogje, maar die heeft veel kleinere vlekken en zijn geel en bruin van kleur, en natuurlijk de nachtpauwoog, maar die heeft hele andere kleuren en een sterk afwijkende lichaamsvorm. Mannetjes en vrouwtjes verschillen bijna niet, al zijn de vrouwtjes gemiddeld wel iets groter. Na de paring zet de vrouwtjes de eitjes af op de brandnetel die een beetje in de schaduw staat. Dit doet ze in groepjes van 50 stuks tot enkele honderden in regelmatige rijen in de hoop dat zelfs bij een roofinsect er een aantal eitjes overblijven.
De eitjes zijn ovaal met een groene kleur. In totaal kan ze wel 1000 eitjes afzetten. De vlinders zetten hun eitjes af op waardplanten zodat de rupsen meteen hun voedsel hebben. Een waardplant of gastheer is een plant waarop een organisme of virus de bestanddelen vindt, die voor zijn groei nodig zijn. Bij de Dagpauwoog is dit dus de brandnetel.
Na enkele weken komen hier de rupsen uit die weer leven van mei tot juni. De rups is diepzwart van kleur met kleine witte stipjes. Bovenop zijn er zwarte stekels die naar voren gericht staan en vertakt zijn in haartjes. Aan de voorzijde heeft hij drie zwarte gelede poten en aan de onderzijde 4 pseudopoten die geelbruin zijn. En helemaal aan het laatste segment een paar vlezige ongelede poten, die ook weer geelbruin zijn, deze worden de naschuivers genoemd en duwen het lichaam in feite naar voren. Zowel de borstpoten als de naschuivers verdwijnen tijdens de metamorfose.
De rupsen van de Dagpauwoogvlinder blijven bij elkaar en bouwen een nest gemaakt van spinsel door klieren in de kop. Dit groeit gelijk aan hun eigen groeiperiode. D.m.v. vervelling (4 x) worden de rupsen steeds groter en pas als ze de laatste fase hebben bereikt (ca 4 cm) verlaten ze het nest en gaan ze hun eigen weg. Vanwege hun stekelige lichaamsbouw zijn er maar weinig gespecialiseerde vijanden die het aandurven de rups in één keer door te slikken. Als de rupsen worden aangevallen bewegen ze gelijktijdig het achterlijf heen en weer om de vijand te verwarren. Ook kan de rups zijn maaginhoud over een vijand ledigen. Bij aanraking rollen de rupsen
zich op tot een balletje en laten ze zich op de grond vallen. De grootste vijand is toch wel de sluipwesp. Er zijn soorten die de Dagpauwoogvlindereitjes gebruiken om hun eigen eitjes in af te zetten.De larve van de sluipwesp eet vervolgens het zich ontwikkelde embryo van de vlinder op in het ei. Uit deze eitjes komen dan een nieuwe generatie sluipwespen tevoorschijn die op zoek gaan naar vlindereieren. Ook zijn er sluipwespen die de rupsen van de Dagpauwoog aanvallen. Ook hierin leggen de vrouwtjes hun eitjes zodat hun larven meteen voedsel hebben. Een ander sluipwesp (de Sturmia bella) zet haar eitjes af op dezelfde plant waar de rupsen zitten, waarna de larven de rupsen binnendringen en van binnenuit opeten.
De rups van de Dagpauwoogvlinder verpopt zich bij gunstige omstandigheden, binnen een maand. Het popstadium duurt ongeveer een week. De pop hangt onderaan een blad in de buurt van zijn voedselplant. Hij hangt met de bovenzijde naar beneden en is vastgehecht met spinsel. De kleur is groen tot bruin en is voorzien van rijen kleine stekeltjes aan de buikzijde die vanwege hun afwijkende kleur goed opvallen. Aan de bovenzijde zijn twee uitstulpingen die lijken op hoorntjes en aan de onderzijde is een puntige, steelachtige structuur aanwezig waarmee de rups zich verankert. Wanneer de vlinder uitbreekt, scheurt de voorgevormde breuklijn open. De uitgekomen vlinder blijft een tijdje bij de pophuid omdat de vleugels eerst moeten worden volgepompt met vloeistof en vervolgens moeten uitharden voordat ze kunnen worden gebruikt om
te vliegen. Ook de tong is nog niet geheel voltooid. De twee delen worden door middel van haakjes aan elkaar gehecht zodat de voor vlinders typische buisvormige en oprolbare tong ontstaat.
Soms is er een tweede paring van juli tot september. De dagpauwoog is samen met de aan hem verwante kleine vos een van de vroegst geziene soorten doordat de volwassen dieren overwinteren en ’s winters kunnen worden aangetroffen in huizen. Om zich te beschermen tegen de vorst bevat het lichaam verbindingen die lijken op glycol en een antivries gelijkende werking hebben.
De kenmerkende ogen worden gebruikt als afweer. Wanneer ze worden verstoord, tonen ze hun ogen en ze kunnen zelfs een soort sissend geluid voortbrengen door hun vleugels tegen elkaar te wrijven, dit wordt stridulatie genoemd.
In tegenstelling tot de Atlanta, trekken de dagpauwoogvlinders niet gericht, maar laten zich door de wind meevoeren. De algemene verspreiding van de voedselplanten draagt ertoe bij dat de soort in een gunstig jaar zoals 2013 (jaarlijkse tuintelling tussen 2 en 4 augustus 38.883 maal waargenomen, de meest getelde soort) enorm in aantal kan toenemen. Dan zijn er drie generaties mogelijk en leggen de vrouwtjes tot 1000 eitjes. Vroege lente tot in de herfst. Naast vlinderplanten houden ze ook van distels, wilde hyacinten, pinksterbloemen en allerlei andere wilde bloemen, zelfs de paardenbloem, en wilde kruiden.
Dagpauwogen kunnen in tegenstelling tot andere soorten zeer oud worden. De meeste soorten sterven na enkele weken maar de volwassen pauwoog kan bijna een jaar worden. Al gaan ze er op het laatst wel wat verweerd uitzien en beschadigde vleugeloppervlakken krijgen, maar dit gaat op voor alle vlinders. Als u deze vlinder graag in uw tuin ziet, bedenk dan dat u wat brandnetels laat staan, zodat de vlinder, als hij uit zijn overwintering komt, daar zijn eitjes op af kan zetten.
©2014 M. v.d. Heijden