Het genus Priapella bevat enkele van de fraaiste levendbarende tandkarpers. Hoewel niet vaak gehouden, zijn het ideale bewoners voor een gezelschapsaquarium. Het zijn scholenvissen die de bovenste waterlagen bewonen en die meteen opvallen door hun fraaie blauwe oog. Vanwege dit kenmerk worden ze ook wel levendbarende blauwoogjes genoemd. De bekendste soort is Priapella intermedia.
Een soort die vroeger werd beschouwd als zeer moeilijk te houden en te kweken, maar die tegenwoordig minder problemen geeft.
Het genus Priapella
Dit uit het zuidoosten van Mexico afkomstige genus werd in 1913 door Regan beschreven. Het kenmerkendste is de vrij primitieve bouw van het gonopodium. Regan richtte het genus op aan de hand van de in 1904 door Meek beschreven Gambusia bonita. Deze soort is al jarenlang niet meer gevangen en men gaat ervan uit dat zij ofwel uitgestorven is of zeer zeldzaam (Meyer & Perez 1990). Lange tijd was dit de enige soort van het genus. Twee andere soorten die werden beschreven zijn Priapella compressa Alvarez, 1948 en Priapella intermedia Alvarez & Carranza, 1952. In 1990 beschreven Meyer en Perez Priapella olmecae (de Olmeken-blauwoog) als de vierde soort binnen het genus. Ze noemden deze soort naar de Olmeken, een Indianenstam die in Mexico leefde voor de komst van de Spanjaarden. Ze worden gezien als één van de oudste volken, die in de periode van 1500 tot 474 v. Chr. actief zijn geweest aan de zuidkant van de Golf van Mexico, de huidige staten Veracruz en Tabasco. Waarom deze cultuur rond 425 v. Chr. ten einde kwam, is niet bekend (Houben, 1992). Uit één steen gehouwen reuzenkoppen met soms een hoogte van 2,85 meter herinneren nog aan de vroegere aanwezigheid van de Olmeken in deze streek.
Het genus Priapella wordt beschouwd als een zustergroep van Xiphophorus. Dit was voor Basolo (1995) de reden om na te gaan of er bij de vrouwtjes uit het geslacht Priapella, net als bij enkele soorten uit het genus Xiphophorus, voorkeur bestaat voor een staartzwaard, zoals de zwaarddragermannetjes hebben. Om dit na te gaan plaatsten ze vrouwtjes van Priapella olmecae in het middelste van een in drie compartimenten verdeeld aquarium. In de buitenste plaatste ze mannetjes. Het ene mannetje werd voorzien van een kunstmatig zwaard, het andere mannetje had de normale staartvin. Door over langere tijd bij te houden hoe de vrouwtjes zich ten opzichte van de twee verschillende mannetjes gedroegen, werd duidelijk dat ook de vrouwtjes van deze Priapella een voorkeur hebben voor mannetjes met een zwaard. Bovendien bleek het zo te zijn dat een langer zwaard een grotere aantrekkingskracht had. Hoewel dergelijke resultaten in een experimentele situatie verkregen kunnen worden, blijkt deze voorkeur van de vrouwen in de natuur verder geen gevolgen te hebben. Het experiment staat geheel op zich zonder dat de resultaten worden doorgetrokken naar de normale situatie. In de natuur komen Priapella olmecae en de groene zwaarddrager vaak samen voor. Als de vrouwtjes een voorkeur hebben voor mannetjes met een zwaard, zijn er blijkbaar toch factoren die zwaarder wegen. De mannetjes van P. olmecae worden niet verdrongen door de zwaarddragers. Factoren als balts, gonopodiumvorm, plaats in het stroompje etc. zijn in het onderzoek helaas niet meegenomen. Het enige dat dan overblijft, is de voorkeur in een experimentele opstelling.
Biotoop
Tijdens mijn bezoek aan Mexico in 1996 ging ik samen met André Schonewille, Liekele Sijstermans en Tim Bollick ook op zoek naar Priapella olmecae. Het plaatsje Playa Escondida was eenvoudig op de kaart te vinden en vanuit Catemaco reden we langs het gelijknamige meer in de richting van de kust. Na een tocht van een klein halfuurtje kwamen we al een stroompje van enige betekenis tegen. In eerste instantie dacht ik dat het hier om de Rio de la Palma ging, één van de stroompjes waar P. olmecae voor het eerst is gevonden.
Pas later kwam ik erachter dat het niet deze rivier kon zijn. Volgens de plaatselijke kinderen is de naam de Rio de la Basura (de rivier van het vuilnis).
Na weinige halen met onze netten vingen we enkele exemplaren van de gezochte Priapella’s. Het was tussen de stenen voor ons niet altijd eenvoudig om het net te hanteren en de soort kwam ook niet in grote hoeveelheden voor. Het duurde dan ook even, voordat we voldoende exemplaren hadden. Stroomafwaarts lagen er minder stenen in het water en daar hadden we het meeste succes. Andere levendbarende tandkarpers die we hier vingen waren:
Pseudoxiphophorus bimaculatus, de groene zwaarddrager Xiphophorus helleri en de molly Poecilia mexicana mexicana. Enkele Engelsen, die dezelfde rivier eerder hadden bezocht, vertelden me dat ze er geen enkele Priapella hadden kunnen vangen.
Nadat we voldoende vissen hadden gevangen en deze allemaal apart in een plastic zak hadden verpakt, maakten we ons weer op om deze fraaie plek te verlaten. Enkele plaatselijke boeren die op hun paarden voorbijkwamen, maakten nog een praatje. Nadat we de kinderen als dank een zakje echte Hollandse drop hadden gegeven, wat aan hun gezichten te zien voor hen een nieuwe smaaksensatie was, vertrokken we weer. De vissen werden bijna twee weken later in het aquarium losgelaten. Tijdens de reis werd er wel elke dag belucht en regelmatig water ververst. Om vervuiling van het water te voorkomen, werd er niet gevoerd. Alle blauwoogjes overleefden de reis. Enkele vrouwtjes hadden tijdens de reis in het plastic zakje zelfs nog jongen geworpen.
Uiterlijk en gedrag
De Olmeken-blauwoog heeft een hoge lichaamsbouw en een bovenstandige bek. De ongepaarde vinnen bezitten een fraaie oranje rand. Het lichaam lijkt in eerste instantie niet gekleurd, maar heeft bij juiste lichtinval een paarsblauwe glans. De iris is, net als bij de andere leden van het genus Priapella, blauw van kleur. Naast deze kenmerkende blauwe ogen bevindt zich ook op het kieuwdeksel een blauwe vlek. De vrouwtjes kunnen ongeveer zes cm groot worden, de mannetjes blijven ongeveer een centimeter kleiner.
Tijdens de balts zwemmen de mannetjes zigzaggend voor de vrouwtjes langs, zodat beide zijden van het lichaam aan het vrouwtje worden getoond. Tijdens dit gedrag worden de vinnen gespreid en wordt het gonopodium af en toe naar voren gedraaid. Indien het vrouwtje bereid is om te paren, blijft ze bewegingloos in het water hangen, zodat het mannetje haar kan bevruchten. Hierbij wordt bijna een koprol gemaakt, zodat de kop in de richting van de staart van het vrouwtje is. Vrouwtjes die niet bereid zijn tot paren, zwemmen weg of drukken zich tegen de bodem.
Verzorging en kweek
Voor de verzorging is het verstrekken van goed voer in ruime hoeveelheden van groot belang. Het voer wordt voornamelijk van het oppervlak genomen en slechts bij hoge uitzondering wordt op de bodem gevallen voer nog gegeten. Het zijn echte insecteneters en fruitvliegjes zouden eigenlijk altijd een onderdeel van het menu moeten uitmaken. Bij op het water strooien van fruitvliegjes ontstaat er meteen een enorme activiteit in de groep. De ene na de andere vis zwemt met grote snelheid naar boven om het voer te pakken. Hierbij spat het water letterlijk hoog op en komen de vissen uit het water om hun magen te vullen. Ook ander voer zoals muggenlarven, watervlooien etc. wordt goed gegeten. Hoewel droogvoer niet wordt versmaad, kan het slechts als afwisseling op het menu dienen. Het lijkt wel of deze blauwoogjes onverzadigbaar zijn en de hele dag aan voer behoefte hebben!
Aangezien het levendige zwemmers zijn, die in een redelijke groep gehouden moeten worden, is een aquarium met een lengte van minimaal 100 cm noodzakelijk. Enkele planten aan de zijkant kunnen als toevluchtsoord dienen voor de vissen die zich even uit de school willen terugtrekken. Ten opzichte van andere vissen is de Olmeken-blauwoog niet agressief en hij is dan ook prima met allerlei soorten samen te houden. Hun bijna onstilbare honger zorgt er wel voor dat ze alles, wat op eerste gezicht eetbaar lijkt, proberen te verorberen. Jonge vissen die zich in de bovenste waterlaag ophouden, maken dan ook niet veel kans om de eerste weken te overleven. Aangezien de aandacht voor voedsel voornamelijk naar het oppervlak is gericht, maken jonge vissen die de eerste weken in de buurt van de bodem doorbrengen wel een kans.
De beste kweekresultaten heb ik behaald door regelmatig te controleren of er jongen aanwezig zijn en deze meteen apart te zetten. Daarna zijn de jongen eenvoudig op te kweken met Artemia-naupliën, Cyclops en gezeefde watervlooien. Zodra de jongen groot genoeg zijn, kunnen ze bij de oudere dieren in hetzelfde aquarium worden geplaatst. Het werpen van jongen gaat met intervallen. Soms kom ik enkele maanden geen jong tegen om vervolgens regelmatig jongen uit het aquarium te kunnen halen. Voor zover ik heb kunnen beoordelen, is de soort niet erg productief. Het maximale aantal jongen ligt rond de 25 per worp. Aangezien de jongen net als hun grotere soortgenoten een snelle stofwisseling hebben, is het noodzakelijk om regelmatig water te verversen.
Hoewel de kweek enige extra aandacht vraagt en mogelijk wat geëxperimenteer met de inrichting van het aquarium om de jongen een grotere overlevingskans te geven, loont het zeker de moeite om deze zeer fraaie levendbarende tandkarper te houden en te kweken. Het is een vis die in geen enkel aquarium misstaat en die bij een juiste lichtinval tot de fraaiste aquariumbewoners behoort.