Dimidiochromis compressiceps

Over de ‘ethologie’ (de leer der gedragingen) van cichliden is in het algemeen weinig bekend. Het terrein ligt nog vrijwel braak. We constateren nog steeds, dat ze bij het gros van de liefhebbers nu niet bepaald ‘getapt’ zijn. Ze hebben het ernaar gemaakt. In grote lijnen kunnen we de cichliden in drie groepen verdelen:
1. Woelers
2. Woelers en plantenvernielers
3. Woelers, plantenvernielers en planteneters

De man van Dimidiochromis compressicepsDe man van Dimidiochromis compressicepsDe vorige zinnen zullen u natuurlijk verbazen. Waar heeft die man het in ‘s hemelsnaam over? Laat ik u geruststellen, het zijn enkele zinnen uit het prachtige boek van H.C. Oskam, 1953, en wel uit het hoofdstuk ‘speciaalaquaria voor cichliden’. Op mijn 16de verjaardag kreeg ik het van mijn vader en heb het in die tijd stuk gelezen. Voor die tijd was het ‘hét boek’. Velen, en zeker de ouderen onder ons, kennen dit werk ongetwijfeld wel.
Prachtige schema’s worden erin beschreven voor diverse soorten aquaria. Voor cichliden worden twee schema’s vermeld, nl. voor dwergcichliden en voor de grote cichliden. Onder andere Cichlasoma severum en C. festivum, die als plantenuittrekkers en woelers werden beschouwd. In de schema’s wordt aan alles gedacht en ze zijn zelfs thans voor veel cichliden bruikbaar. Tot zover wat het boek ‘Moderne aquariuminrichting’ van H.C. Oskam betreft. Wat is er sinds die tijd veel veranderd! Thans zijn er in de loop van bijna een halve eeuw zeer veel nieuwe inzichten gekomen betreffende het houden en kweken van deze prachtige dieren. In het begin gold meer een ‘statische’ indeling van de cichliden (zo kende men de holenbroeders en de substraatbroeders), maar nu is de indeling meer ‘dynamisch’ en laat de veelheid en verscheidenheid van de cichliden beter tot hun recht komen. We weten nu precies welke cichliden plantenvreters zijn en welke we zonder moeite in de beplante bak kunnen houden, welke cichliden kuilen graven en welke niet etc.

In de loop van de tijd werden steeds meer nieuwe soorten uit Zuid- en Midden-Amerika ingevoerd en met het toenemen van de techniek, zoals filters, pompen, grotere aquaria enz. nam ook de interesse voor het houden van deze dieren toe. Reizende aquaristen brachten nieuwe cichliden mee en beschreven meer en meer de waarnemingen die ze in de vrije natuur deden. Het inzicht groeide dat men alleen met de eenvoudige indeling ‘holenbroeder’ en ‘substraatbroeder’ niet meer uit de voeten kon. Men ontdekte, dat bijvoorbeeld veel zg. ‘open-substraatbroeders’ verschillende eisen stellen aan hun afzetplaats, zoals op verticale of horizontale vlakken, zandbodems, kuilen. En weer andere gebruiken plantenbladeren, takken, verplaatsbare substraten etc. Zo ook met de indeling van de holenbroeders. Aan de hand van deze waarnemingen werden geslachten opgesplitst in weer andere geslachten. Het zou allemaal te ver voeren om in dit artikel hierop nader in te gaan.

Het vrouwtje met eieren in de bek, zich verschuilend tussen VallisneriaHet vrouwtje met eieren in de bek, zich verschuilend tussen VallisneriaDegenen die hierover meer willen weten, verwijs ik naar de literatuur. Prachtige boeken zijn in de loop der tijd verschenen en tevens is er de NVC, de Nederlandse Vereniging voor Cichlidenliefhebbers, zodat het houden van deze mooie en boeiende dieren vandaag de dag geen probleem meer is. Veel moeilijker, althans dat vind ik, is de nomenclatuur (naamgeving) van cichliden. Deze is enorm onderhevig aan veranderingen. Binnen een reeks van jaren zijn de namen van bestaande geslachten soms wel twee of drie keer veranderd. Enfin, de cichlidofielen onder ons weten er alles van!
Zoals ik reeds heb vermeld, is de interesse voor het houden van cichliden sinds de jaren vijftig enorm toegenomen. Ongetwijfeld werd dat nog versterkt met de komst van de Malawi- en de Tanganjikacichliden. Deze hebben, ondanks de toeneming van het houden van de Zuid- en Midden-Amerikaanse cichliden, nog steeds bij velen de voorkeur.
In dit artikel wil ik graag een prachtige vis aan u voorstellen, nl. Dimidiochromis compressiceps. G.A. Boulenger beschreef deze cichlide in 1908 als Paratilapia compressiceps. In 1922 werd hij door C.T. Regan in het geslacht Haplochromis geplaatst. Later werden de Haplochromis-soorten in het genus Cyrtocara gezet. Met de revisie in 1989 van de Haplochrominen van het Malawimeer door Eccles en Trewavas kregen deze vissen afzonderlijke geslachtsnamen. De naam van de hier beschreven vis werd Dimidiochromis. Het is een vis die direct opvalt. Zijn lichaam is zijdelings sterk samengedrukt en, zoals op de foto is te zien, heeft de kop een uitgesproken vorm van een rover, die wel veertig procent van de totale lichaamslengte in beslag neemt. De lengte van het mannetje kan wel tussen de vijfentwintig en dertig cm komen te liggen. De vrouwtjes blijven iets kleiner. Volwassen mannetjes, vooral bij de balts, hebben een glanzende, staalblauwe kleur. Vrouwtjes hebben een zilvergrijze grondkleur met op de flanken twee donkere lengtestrepen.
De vis komt alleen (endemisch) voor in het Malawimeer en heeft daar een groot verspreidingsgebied. Hij houdt zich hoofdzakelijk op in de kuststroken met zandbodem tussen planten zoals riet, hoornblad en Vallisneria. Schuin met zijn kop omlaag staande loert hij op prooi. In het aquarium komt het voor, dat hij met schokkende bewegingen plotseling snel op z’n prooi afschiet, voornamelijk bestaande uit waterinsecten en kleine vissen.

Aquariuminrichting

D. compressiceps heeft een voldoende groot aquarium nodig met een zandbodem. Groepen planten zoals Vallisneria, hoornblad of Potamogeton schweinfurthii als schuilplaatsen; vooral voor het muilbroedende vrouwtje zijn die nodig. D. compressiceps is nl. een maternale muilbroeder. Omdat naast deze vis dikwijls enkele Mbuna’s worden gehouden, zijn enige rotsformaties ook wel belangrijk. Leidingwater met een pH van 7,5 tot plm. 8,2 met een hardheid van pakweg 7 tot 12°: DH is goed te gebruiken. Een temperatuur die ligt tussen de 23 en 27 graden Celsius is prima. Regelmatige waterverversing is nodig i.v.m. o.a. te hoge nitraatwaarden als eindproduct uit een biologisch filter.

Inrichting van het aquarium van C.M. Burger, Kapelle, eind jaren tachtig - begin jaren negentigInrichting van het aquarium van C.M. Burger, Kapelle, eind jaren tachtig – begin jaren negentig

Het aquarium van de heer Burger heeft de volgende maten: lengte 210 cm, breedte 60 cm en hoogte 50 cm. Zoals we zien, is het esthetisch fraai en functioneel ingericht. Naast een aantal andere Malawicichliden, waaronder enkele Mbuna- soorten was D. compressiceps vertegenwoordigd. Hoewel meestal wordt aangeraden naast een man verscheidene vrouwtjes te houden, had de heer Burger één stel, hetgeen nooit tot een probleem heeft geleid. Hij vertelde dat de vis buiten de broedtijd verdraagzaam was; ja, hij drukte het zeer treffend uit: ‘het was een lieve vis’. Zijn gedrag veranderde wanneer de balts naderde, want dan sloopte hij een deel van de Vallisneria om een broedplaats te creëren en was hij behoorlijk agressief tegen de overige bewoners als die in zijn buurt kwamen. Het stel heeft meermalen afgezet in de bak van de heer Burger, tussen Vallisneria, welke mooi naar achteren toe lopend is neergezet. De zilvergrijze grondkleur van het vrouwtje veranderde in goudgeel als ze zich met de eieren of jongbroed in haar bek tussen de Vallisneria schuilhield. Nadat de eieren waren uitgekomen, nam ze gedurende elf dagen ‘s avonds de jongen weer in haar bek. De jonge visjes verzamelden zich uit zichzelf om haar heen, tussen de Vallisneria. Na de elfde dag werden de jongen aan hun lot overgelaten. Als men de jonge vissen goed verzorgt en ze krijgen gevarieerd voedsel, dan kunnen ze binnen een jaar reeds een geslachtsrijpe leeftijd hebben.

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop