Wie graag naar West-Afrika reist en de vakantie wil combineren met het speuren naar aquatische planten, heeft een beperkte keuze. Ghana leek mij wel wat: het is er veilig, Engelstalig en er is veel water. Dat dat vele water ‘nieuw water’ is, heb ik me pas later gerealiseerd. In nieuw water moeten zich nog planten vestigen en dat kost tijd. Toch waren er genoeg watertjes waar wel een hoop te ontdekken viel.
De grootste rivier in Ghana is de Volta. Deze rivier is in 1960 afgedamd, waardoor een enorm stuwmeer ontstond. De vele afgestorven bomen steken als stille getuigen boven het water uit. De grote lagunes in de hoofdstad Accra zijn open riolen. Op de oever groeit de waterhyacint, Eichhornia crassipes, die hier vooral op de natte oevers groeit en maar zelden in het vervuilde water. Ook Bacopa crenata, Sphenoclea zeylanica, eikenbladvaren (Ceratopteris thalictroides) en Marsilea zijn hier algemene oeverplanten. Van Sphenoclea neem ik een stek mee en kweek hem thuis in moerascultuur. Als ik een stek onder water zet, haasten alle slakken zich naar de plant toe en blijft er weinig van over. Sphenoclea wordt in diverse landen gegeten. Van de Sphenoclea neem ik een stek mee en kweek hem thuis in moerascultuur. Als ik een stek onder water zet, haasten alle slakken zich naar de plant toe en blijft er weinig van over. Sphenoclea wordt in diverse landen gegeten.
Reizen
Na een paar dagen Accra begint mijn rondreis. Met de boot over de Voltarivier naar het noordwesten wordt aangeraden in mijn reisgids. De afvaart is nabij de immense waterkrachtcentrale van Akosombo. Een paar honderd Afrikanen, enkele blanken en tien kleine vrachtwagens komen aan boord. Aan de kade ligt een aantal toeristenboten te verroesten; aan tochtjes op dit water is blijkbaar geen behoefte. Al spoedig na de afvaart komen bossen dode bomen in zicht. Dit houdt niet op, uren achtereen. Later in de middag wordt er aangemeerd bij kleine dorpjes. Vaak kan de reis na tien minuten alweer worden hervat. De volgende dag begint al vroeg, op de boot zijn dan diverse hapjes te krijgen. Het uitzicht is nog net zo verschrikkelijk, alles is doods. Rond het middaguur is er wat levendigheid. De kapitein ziet een tseetseevlieg, zo groot als een hommel, en probeert hem dood te slaan. In Afrika is een strook van ongeveer 5.000 km breed, waar vee wordt gehouden. Ten noorden groeien geen planten en ten zuiden leeft dit insect dat de slaapziekte veroorzaakt. Naarmate de reis vordert, worden de oevers zichtbaar en zijn er aanzienlijk meer vissers. In luwtes groeit een plant, die erg lijkt op onze veenwortel. Het eindpunt komt in zicht. Het plaatsje Yeji en omgeving zijn zeer armoedig. Hier loopt bijna iedereen in lompen. Veel toeristen worden lastig gevallen, maar berovingen komen zelden voor.
Als ik mijn hotelkamer beschrijf, komt er niemand meer in Yeji.
Savannegebied
De volgende dag reis ik naar Tamale, een aangename verblijfplaats. De Afrikaan heeft hier de fiets ontdekt en overal zijn brede fietspaden aangelegd. In dit gebied zijn vele watertjes, die ook in de droge tijd vaak nog wat water bevatten. De droge tijd is in oktober begonnen. Het is nu eind november, de ‘winter’ staat voor de deur. Winter betekent hier een harde wind uit het noorden. De Saharalucht is afgekoeld tot onder de 40 °C. Mijn drinkwaterfles is 38 °C. De lage luchtvochtigheid en flinke bries maken het verblijf hier toch goed mogelijk. In de vele plasjes en stroompjes groeien de bekende waterlelies Nymphaea lotus en N. micrantha. Van de laatste soort zie ik veel variaties: soms groepen met witte bloemen, andere hebben kleine, lichtblauwe bloemen.
N. micrantha. Van de laatste soort zie ik veel variaties: soms groepen met witte bloemen, andere hebben kleine, lichtblauwe bloemen. Ook planten met gevlekte drijfbladeren kom je tegen. Op de weg van Salaga naar Tamale kom ik een plant tegen, die lijkt op een kruising tussen N. lotus en N. micrantha. De beide soorten lijken wel wat op elkaar. Toch zijn er enkele duidelijke verschillen.
N. lotus is groter en groeit in de natuurlijke biotoop vaak in dieper, permanent water. N. micrantha is kleiner en vond ik veel op min of meer drooggevallen oevers en in ondiep water. N. micrantha vormt adventiefplantjes op de volwassen bladeren, precies op de overgang van bladsteel naar bladschijf. Ook bij jonge bladeren is er al een groeipunt zichtbaar. In het wild verzamelde planten laten zich moeilijk cultiveren in het aquarium. Een zeer voedselrijke bodem is noodzakelijk. Overal zie je windesoorten (Ipomoea) groeien, evenals een Thalia-soort.
In november zijn de Thalia’s bijna uitgebloeid. De grote zaden kiemen niet gemakkelijk. In de tuinen van het koninklijk paleis in Kumasi groeit nog een andere Thalia-soort. Eichhornia natans bloeit overal welig. In tegenstelling tot veel andere soorten Eichhornia, waar de bloemen met meer bijeen staan, heeft Eichhornia natans alleenstaande bloemen. Om te kunnen fotograferen, moet je er vroeg bij zijn, want in de loop van de middag verwelken de blauwe bloemen al. Bijna alle planten groeien langs het wateroppervlak en hebben emerse bladeren; slechts een enkele waterster groeit ondergedoken. In een andere poel (plusminus 30 cm diep) vind ik Ludwigia stolonifera, een schitterende plant in zijn biotoop. Een stengel drijft aan de oppervlakte en heeft het kenmerkende luchtweefsel gevormd. De stengel heeft een doorsnede van een kleine pink. Wat meer landinwaarts vindt er een gedaanteverwisseling plaats. Luchtweefsel ontbreekt, bladeren worden langer en smaller. Zo hier en daar is een gele bloem aanwezig. Voor cultuur is van belang, dat de plant voedsel kan opnemen in water van maximaal 20 cm diepte. Een onderwatercultuur slaagt alleen met extreem veel licht. In cultuur maakt de plant geen luchtweefsel in de stengel, maar wel in een drijflichaam van plusminus 1,5 cm lengte. In het boek van Kasselmann staan foto’s van L. helminthorrhiza, een verwante soort, waarbij dit eveneens goed te zien is.
Utricularia-soorten
Utricularia stellaris komt veel voor in het savannegebied. In een watertje ontdek ik, dat er fijne, witte draden aan de plant groeien. Aan het eind zit een verdikking, die aan de wateroppervlakte zit. De functie is niet duidelijk. De witte draden zijn plusminus 10 cm lang en zitten aan de stengel. Her en der is Utricularia gibba aanwezig.
Deze soort heeft lange, zeer dunne stengels en kleine, tot 15 mm lange bladeren. De heldergele bloemen zijn vaak voorzien van roodbruine nerven. Deze soort laat zich in een aquarium met zacht water gemakkelijk cultiveren. In het dorpje Fufulsa hebben de bewoners naast de Molerivier een waterreservoir aangelegd. Er drijft een onbekende Utricularia, de bloemen lijken op die van U. stellaris, maar hebben geen luchtweefsel. Aan de stengel zitten verspreid 12 mm grote bladeren of beter gezegd ‘veren’ op circa 7 mm van elkaar. De vangblaasjes variëren erg in grootte. De vorm en grootte van de blaasjes is een belangrijk kenmerk om Utricularia’s te determineren.
Nabij de stengel meet ik 5 mm doorsnede, halverwege 2 mm en aan het uiteinde 1 mm. De bloemstengel, die meestal 3 bloemen draagt, gaat kopje onder als de vruchten zich ontwikkelen. Ik neem een plant mee voor het herbarium in Wageningen. In Wageningen tref ik een jongeman die onlangs planten heeft verzameld in het grensgebied met Ivoorkust. Binnen 10 minuten haalt hij een plant uit de kast, die toch wel heel veel lijkt op die van mij. ‘Utricularia reflexa verzameld in Kameroen,’ zie ik.
Categorieën:
Planten
Auteurs:
P Kettenis
Fotografie:
P Kettenis en M. Albers