In onze vooral op beelden en geluiden toegespitste maatschappij tellen geuren nog nauwelijks mee. Geuren zijn moeilijk te beschrijven, echte benamingen hebben wij er niet voor. Dit in tegenstelling tot de kleuren, waarvoor een bijna oneindig aantal benamingen ter beschikking staat: hemelsblauw, koningsblauw, diepblauw, ultramarijnblauw, turkooisblauw, ceruleumblauw, kobaltblauw, Pruisisch blauw en ga zo maar verder. Hoe benoemen wij een zoete geur? Suikerzoet misschien, maar suiker ruikt nauwelijks. Of honingzoet misschien en dan zitten wij al aan het eind van onze woordenschat.
Nochtans hebben wij een uitzonderlijk – wellicht voor een groot deel onbewust – geheugen voor wat wij met de neus waarnemen. De vraag is of men een geur kan losmaken van herinneringen die er onherroepelijk aan vast zitten.
Het is in ieder geval uiterst moeilijk om een geur als nieuw te proeven en te beoordelen. Geuren, ook die van planten, kunnen verbonden zijn met slechte of goede herinneringen uit onze jeugd. Zij doen ons misschien denken aan de muffe lucht in logeerkamers met mottenballen en te oude lavendelzakjes of anderzijds aan het onbezonnen speelplezier als kleuter in grootmoeder’s (?) bloemende fruittuin. Een groot deel van de geuren die wij in onze verstedelijkte omgeving tegenkomen, zijn allesbehalve echt. Ook deodorant, parfum en shampoo ‘met dennengeur’ zijn niet meer dan Ersatz. De originele, frisse natuurlijke geuren van planten zijn dringend aan herwaardering toe en ook in en rond de vijver zijn er mogelijkheden te over. Een beetje zoeken in het vijvercentrum en… het luttele onderhoudswerk aan onze waterplas zal in de toekomst omgeurd worden. De vijvertuin is trouwens dè plaats bij uitstek om geuren tot hun volle recht te laten komen, zeker wanneer de tuin ommuurd is. Water en muren vormen te zamen een ideale combinatie, want bij warme, windstille, vochtige omstandigheden zijn bloemengeuren op hun sterkst.
De kostelijke zoete lucht van maartse viooltjes (Viola odorata) luidt het geurenseizoen in en geen die het ontdekt of hij wordt vertederd. Hoeveel dichters hebben het bloempje bezongen om haar lieflijkheid, om haar nederigheid, om haar geur. Viola was trouwens de naam die de Romeinen gaven aan verschillende geurige bloemen. Een lentebode die een wat vochtig plaatsje verdient in de buurt van de vijver.
De Aziatische moerasaronskelk (Lysichiton camtschatcensis) prijkt witbloeiend in april en geurt beduidend beter dan de eerder onaangenaam riekende gele moerasaronskelk (Lysichiton americanum). Men moet er wel aan ruiken, wil men de zoete geur opvangen. De enorme, wel een meter hoge bladeren lijken op bananenbladeren en hebben mooie donkere dwarsbanden. Moeras-aronskelken groeien het best in de volle grond langs de vochtige rand van een natuurlijke vijver of in een aangelegd moeras. Dan kunnen de wortels zich diep in de grond boren. Kleigrond, aangevuld met baggergrond of veengrond vinden ze geweldig.
De decoratieve zwaardvormige bladeren van kalmoes (Acorus calamus ruiken naar kaneel. De wortels geuren nog sterker en zeer aangenaam en worden gebruikt bij de productie van het leeuwenaandeel van de kruidenbitters. De ‘wildvorm’ van kalmoes is misschien niet erg decoratief, maar de roomkleurig gestreepte ‘Variegatus’ des te meer; zeker in de lente wanneer de bladeren onderaan rozig aanlopen. De bonte vorm doet het uitstekend in het vrije water, maar niet in de moeraszone. Dit in tegenstelling tot de ‘wildvorm’, die het ook goed doet in het moeras. Echt inheems is kalmoes niet, maar werd hier om zijn geneeskrachtige eigenschappen eind van de zestiende eeuw ingevoerd en verwilderde.
Primula florindae heeft onder de primula’s wellicht een van de beste en sterkste geuren; de geur is bedwelmend. De grote bepoederde hoofdjes zwavelgele bloemen ruiken sterk naar citroen. Een groep planten vult de avondlucht met deze geur. Deze echt zeer groot (tot 90 cm) wordende moerasprimula houdt van kalkrijke grond in zon of lichte schaduw.
Uiteraard zijn er nog heel wat andere primulasoorten geschikt voor vochtige grond. Hier volgen enkele van de sterkst geurende onder hen: P. alpicola, P. anisodora (anijsgeur), P. chionantha, P. ioessa, P. prolifera (kalkminnend), P. reidii williamsii, P. sikkimensis.
Het hoeven niet altijd bloemen te zijn die onze neus bekoren. Cyperus longus, cypergras, is een plant voor de vijverrand. De glanzend groene, grasachtige bladeren en in de zomer vertakte, kastanjebruine bloeiaartjes wuiven langs de waterkant. Gekneusde stengels hebben een zoete mossige geur. Ook de wortels hebben deze geur. Het verdient aanbeveling lang cypergras in de herfst te verplanten. Zo verjongd raakt de plant makkelijker de winter door.
Het goudknopje (Cotula coronopifolia) is een eenjarig plantje, waaraan men toch jarenlang plezier kan beleven doordat het zich spontaan uitzaait rond sommige vijvers. De knoopjesachtige gele bloemen zijn de reden waarom dit plantje wel eens gekweekt wordt. Het gekneusde blad ruikt naar citroen. Een ras met roomkleurige bloemen, genaamd ‘Cream Buttons’, is zelden verkrijgbaar.
De moerasspirea (Filipendula ulmaria) is een bekende inheemse oeverplant met een wel erg welklinkende Latijnse naam. De naam ‘koningin der weiden’ wordt ook gebruikt. De roomkleurige bloeipluimen van moerasspirea hebben een zware geur, die wat aan meidoorn doet denken, maar dan zonder de vissige ondertoon. Moerasspirea is het kruid dat tal van prominenten in de Middeleeuwen en nadien op de vloeren van de kamers lieten strooien om het ongedierte uit huis te houden. Het was ook een strooisel tegen onreinheid. Het goudbladige ras ‘Aurea’ is erg decoratief, maar groeit spijtig genoeg zéér traag. De cultivar ‘Variegata’ is goudgevlekt en doet het beduidend beter.
Houttuynia cordata heeft bladeren, die – als ze gekneusd worden – een scherpe geur verspreiden. Hier is een kleine waarschuwing op zijn plaats. Sommigen vinden dat de geur van Houttuynia op die van sinaasappels lijkt. Anderen denken aan rotte vis of bloed. Persoonlijk vindt ik al deze geuren terug in dit plantje. De wel erg kleurrijke variëteit ‘Chamaeleon’ zal zeker opvallen wat betreft bontheid. Houttuynia is nauw verwant aan Saururus cernuus (Leids plantje). Dit is een aquariumplant met hartvormige bladeren, die het wonderbaarlijk goed doet in de buitenvijver en zelfs volledig winterhard blijkt te zijn. Zij bloeit in de zomer met hangende aren van geurende witte bloemen. Ook bij dit gewasje kan men erover discussiëren of het nu goed ruikt of stinkt.
Iets waarover wellicht iedereen het eens is: watermunt (Mentha aquatica) heeft een heerlijk frisse geur. Misschien vergeet men de minder prettige eigenschap van deze inheemse plant erdoor: het woekeren. Aparte vijvertjes zijn de enige veilige groeiplaats voor deze erg invasieve plant. Een ander lid uit het muntgeslacht, Mentha longifolia (hertsmunt) is eveneens geschikt voor een vochtige tuin. Ook Mentha pulegium, polei, vormt kruipende zoden die zich prima thuisvoelen op vochtige grond. Aan het eind van de zomer hult polei zich in lila bloemen en heeft dan een heerlijke muntgeur.
Wie van een fijn muntluchtje houdt, maar niet te vinden is voor woekeraars kan ik Preslia cervina aanbevelen. Dit leuk, laag, lang bloeiend vijverplantje hoort zelfs in de kleinste watertuintjes thuis. Het geurt werkelijk zeer fijn en draagt lila bloempjes. De cultivar Preslia cervina ‘Alba’ bloemt wit en heeft als nadeel dat verwelkte, rossige bloempjes nogal opvallen tussen de witte.
Zelfs zuurstofplanten doen mee aan het geurenballet. Waterviolier (Hottonia palustris) vormt fijn ruikende lila bloemen, die zo’n 25 cm boven het water uitsteken. Wel spijtig dat het niet zo’n gemakkelijke zuurstofplant is. In de natuur komt hij vooral voor op plaatsen met zoete kwel (verticaal uit de bodem opstijgend vocht). Waterviolier houdt ervan om periodiek te verlanden, wat in een kunstmatige vijver nogal wat werk en aandacht vraagt.
En dan komen wij bij de koninginnen onder de vijvergewassen: de waterlelies. Veel waterlelies hebben een exotische, zoete geur. De geurendste rassen zijn: ‘Firecrest’, ‘Laydekeri Liliacea’, ‘Marliacea Albida’, ‘Masaniello’, Nymphaea odorata ‘Sulphurea Grandiflora’, N. odorata ‘W.B. Shaw’, ‘Rose Arey’, ‘Sunrise’, N. tuberosa ‘Rosea’.
Kaapse waterlelies (Aponogeton distachyos), die niets van doen hebben met echte waterlelies, ruiken heerlijk naar vanille en amandelen. De witte bloemaren en langgerekte, op het water drijvende bladeren kunnen voor winterse verrassingen zorgen, want deze uit Zuid-Afrika afkomstige planten bloeien vaak in het koude jaargetijde. Tenminste wanneer koning winter ze niet tegenhoudt. Wist je dat de bloemen eetbaar zijn en in Zuid-Afrika zelfs in blik verkrijgbaar zijn?
Een goed geurende struik, erg geschikt voor de moerastuin, is zeker Clethra alnifolia (schijnels). De zoete, viburnumachtige geur ervan komt van de slanke trossen met witte pluizige bloemen, die midden in de zomer bloeien. Deze rechtopgaande struik met getande bladeren en veel worteluitlopers is goed bruikbaar en zijn late bloei past ons prima. Het ras ‘Paniculata’ is een voortreffelijke aanwinst. Zon of halfschaduw en zure grond worden geprefereerd. De struik wordt 2,5 m hoog. Grote tuinen kunnen misschien enkele geurende vochtminnende bomen huisvesten, zoals Salix aegyptica en Salix triandra, die geurende katjes hebben, en Salix pentandra (laurierwilg), die welruikende bladeren heeft.
Om u te doen waterneuzen of niet? Nog wat geurende rozen en kamperfoelie tegen de muur en uw waterwonderland zal alle zinnen strelen…