Dit artikel is vooral bestemd voor mensen, die een aquarium met cichliden willen gaan verzorgen. Omdat het houden van cichliden vandaag de dag (2006) zo enorm is toegenomen ten opzichte van zo’n 40 jaar geleden, is het misschien voor ervaren cichlidenliefhebbers ook wel aardig om te lezen, omdat ik aanneem dat niet iedereen zo gespecialiseerd is, dat hij van alle typen aquaria alles afweet. Een aquarium voor discusvissen is iets anders dan een aquarium voor Midden-Amerikaanse cichliden of een Tanganjikabak.
NVC, getiteld Het moderne cichlidenaquarium. Ook Ad Konings bracht in 1989 de eerste editie van zijn boek Malawicichliden in hun natuurlijke omgeving uit. Niet iedereen maakte gebruik van deze mogelijkheid, maar er waren ook veel liefhebbers van cichliden, voor wie deze kennis bijzonder welkom was, waarop zij dit dan ook (gretig) goed in de praktijk brachten.
Dit jaar ben ik 20 jaar bondskeurmeester van de NBAT en gedurende die tijd heb ik aardig wat cichlidenaquaria onder ogen gehad. Daar waren veel goede en prachtig ingerichte bakken bij, zowel tijdens verenigingskeuringen als landelijke huiskeuringen. Voordat ik examen moest doen voor keurmeester, ging ik soms op stap met keurmeester wijlen J.G. ‘t Hooft. In die tijd een deskundige op het gebied van cichliden. In de begintijd van de Malawi- en Tanganjikacichliden was het voor een kersverse keurmeester niet zo gemakkelijk om een goed oordeel te vellen, aangezien de kennis op dit gebied nog in de kinderschoenen stond. Veel aquaria waren behoorlijk overbevolkt en je kwam toen ook nog al eens de zogenaamde cichlidengezelschapsbakken tegen. Dat waren dan aquaria met bijvoorbeeld Pelvicachromis pulcher (kersenbuikcichlide uit West-Afrika), Thorichthys meeki (vuurkeelcichlide uit Midden-Amerika) en Aequidens maroni (sleutelgatcichlide uit Zuid-Amerika). Ik moest ook eens een bak keuren, waarin de achterwand volkomen symmetrisch was opgebouwd met rode en groene lavasteen en waarin naast Malawicichliden ook labyrintvissen zwommen. Maar ja, het was voor iedereen niet gemakkelijk; we moesten allemaal nog zoveel leren op dit gebied. Toch waren er ook liefhebbers, die hun aquaria ‘goed’ hadden ingericht, want in die tijd werd reeds de mogelijkheid geboden cichlidenaquaria goed in te richten. In de jaren zeventig van de vorige eeuw verscheen er speciaal voor beginnende cichlidenliefhebbers de brochure Het ciclidenaquarium, geschreven door J.G. ‘t Hooft. In 1992 schreef hij ook nog een vervolgartikel in het maandblad van de
Want waar gaat het nu in feite om? Wel, dat men zijn dieren – of dat nu cichliden of andere vissenfamilies, amfibieën of reptielen zijn – zich in het aquarium of terrarium prettig laat voelen. Ondanks al die kennis en mogelijkheden, die ons vandaag de dag ter beschikking staan, komt toch zo nu en dan bij een verenigingskeuring van cichlidenaquaria de vraag bij mij op: waar is men hier nu mee bezig?
Terug in de tijd
Reeds in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw werden cichliden gehouden. Daarvoor misschien ook wel, maar ik heb daarover in ieder geval nooit iets gelezen. In oude tijdschriften lezen we soms leuke kweekverslagen over verschillende soorten uit onder meer de geslachten: Aequidens, Cichlasoma en Apistogramma. De meeste aquariumhouders stonden toen sceptisch tegenover het houden van cichliden, ze waren bepaald niet getapt. Verhalen, waarin allerlei schrikwekkende factoren de ronde deden. Cichliden waren rovers, gravers, woelers en vernielzuchtig, zeker ten opzichte van de beplanting. Er bestond een soort haat- liefdeverhouding tussen aquariumhouders en de cichliden. Want menigeen ontdekte toen, dat het met diverse soorten wel meeviel. Ja, het was zelfs zo, dat menigeen ging pleiten voor deze vissen en zij werden toen al echte cichlidofielen! Iemand schreef in de jaren veertig na een geslaagde kweek met Aequidens portalegrensis reeds:
Cichliden houden daar ga ik mee door. Het is de extra moeite wel waard. De mensen zouden aan deze vissen een voorbeeld kunnen nemen, wat betreft ouderliefde en ouderweelde.
In 1954 was ik jeugdlid van de aquariumvereniging Tropenweelde te Dordrecht, een vereniging, die zich had afgescheiden van de thans nog bestaande aquariumvereniging Scalare in Dordrecht. De vereniging Tropenweelde was helaas geen lang leven beschoren. In herinner me nog, dat een medelid een meterbak voor een stel Thorichthys meeki (vuurkeelcichlide) had ingericht. Hij had dit gedaan volgens een schema, dat staat beschreven in het hoofdstuk Speciaalaquaria voor cichliden in het voor die tijd prachtige boek Moderne aquariuminrichting door H.C. Oskam uit 1953.
Tot de woelers werden toen ook de dwergcichliden gerekend, zoals Apistogramma agassizi, A. cacatoides en Microgeophagus ramrezi en nog enkele soorten. In zijn boek werden sommige stellingen door hem dan ook volkomen tegengesproken. Zo schreef hij:
Dwergcichliden vreten pertinent geen planten, rukken ze ook niet uit grond en graven ook geen kuilen, alleen maar kleine, onbeduidende kuiltjes. Er zijn er bij die het woelen zelfs nalaten.
Ook voor een aquarium met dwergcichliden wordt een schema in dit boek getoond.
Een leuke beschrijving, die ik u niet wil onthouden, van K. Wittekop (1951) in Natürliches Zucht von Apistogramma ramirezi (het antennebaarsje Microgeophagus ramirezi behoorde toen nog tot het geslacht Apistogramma), luidt:
Ontzettend aardig is het, om ‘s avonds te zien, hoe de ouders hun kinderen naar bed brengen. Zodra de schemering invalt in het aquarium, cirkelen de ouders om de jongen heen, als een hond dit doet bij een kudde schapen, waarbij ze in de kuil worden gedirigeerd, waarin de ouders ze die nacht willen hebben. Ofschoon het hun aanvankelijk zeer veel moeite kost om de zwerm bijeen te houden, gelukt het ze bij het verder invallen van de duisternis echter altijd.
Vroeger was dit visje in bijna alle gevallen prachtig, maar dat kunnen we heden ten dage niet altijd zeggen. In 1974 stond op mijn hobbykamer een bakje van 70 x 40 x 30 cm hoog. In dit aquarium waren een stel Microgeophagus ramirezi (antennebaarsje) en een schooltje Nannostomus marginatus gehuisvest. Het aquarium was gevuld met leidingwater, gemengd met water, dat was onthard met een ionenwisselaar. De pH bedroeg 6,5 en de GH 5 °DH. Een gedeelte van het wateroppervlak was bedekt met Salvinia en de achtergrondbeplanting was beplant met Myriophyllum. Een klein stuk kienhout met veel vertakkingen diende als decoratie. De bodem bestond uit donker zand met hier en daar een verloren, donkere steen en wat uitgekookte turfpluis. Vooral in de morgen, wanneer de ochtendzon in het aquarium scheen, fladderden de diertjes als vlinders om elkaar heen en schitterden als diamanten. De Duitse naam Schmetterlingbuntbarsche (Schmetterling betekent vlinder) is zeer toepasselijk voor dit visje.
Wat zijn cichliden?
Cichliden zijn vissen met een baarsachtig uiterlijk en behoren dan ook tot de orde van de Perciformes (baarsachtigen). Er zijn over de 100 geslachten en talrijke soorten in allerlei afmetingen, vormen en kleuren. Het zijn ‘secundaire’ zoetwatervissen, hetgeen betekent, dat hun oorsprong in zee ligt. Ze kunnen zich mede hierdoor aan diverse watersamenstellingen goed aanpassen. Er zijn wel enkele kenmerken, waardoor ze zich van de echte baarzen onderscheiden. Zo bezitten ze aan weerszijden van de kop slechts één neusgat, dat zowel neusingang als -uitgang is. De lange rugvin (dorsale) is nooit gedeeld, doch bestaat altijd uit een voorste deel met harde vinstralen en het achterste deel bezit zachte vinstralen. Een ander kenmerk is de zogenaamde keelkaakbetanding. De vorm en gesteldheid hiervan weerspiegelen hun voedselspecialisatie. Er zijn dan ook onder de cichliden talloze voedselspecialisaties. Hoewel cichliden soms de extreemste situaties overleven, zijn het wel warmtebehoeftige vissen. In de koude perioden in bepaalde streken kunnen ze massaal sterven.
Cichliden komen het meeste voor in de werelddelen Amerika en Afrika. Tevens een aantal soorten in Azië en op Madagaskar; in Australië komen ze niet voor.
Cichliden hebben alle een min of meer hoog ontwikkelde broedzorg. Tevens veroveren ze de meest uiteenlopende biotopen, van stilstaande tot zeer snel stromende wateren. Hierdoor hebben ze bepaalde kenmerken ontwikkeld. Zo zijn er afgeplatte, gestrekte en cilindrische vormen. Het geslachtsonderscheid is bij sommige soorten moeilijk te zien, maar kan ook gemakkelijk zijn. Als er een duidelijk verschil is tussen het mannetje en het vrouwtje, spreekt men van geslachtsdimorfie. Zien het mannetje en het vrouwtje er geheel hetzelfde uit, dan spreekt men van geslachtsmonorfie.
Cichliden in de natuur en in het aquarium
In de natuur leven cichliden voor de overgrote meerderheid in de buurt van zand-, modder- en kiezelbodems en tussen of boven rotsformaties. Weer andere tussen een wirwar van takken of wortels van bomen, die vanuit de oever in het water groeien.
Cichlidenbiotopen zijn in de vrije natuur niet altijd zo romantisch als we denken en zoals wij onze bakken inrichten met glashelder water, fraaie kienhoutwortels en rotsformaties. Vaak is het onderwaterlandschap eentonig en overheersen eindeloze plantenbestanden. Hout en stenen zijn in de natuur vaak met modder en algen overdekt en zijn glad en glibberig en niet altijd even fraai om te zien. Het water is ook in de natuur soms verreweg van helder te noemen. R. Strawikowski en U. Werner raken in een van hun boeken, Die Buntbarsche der Neuen Welt, Mittel Amerika, met de volgende paar zinnen zo treffend de kern van de zaak.
Een aquarium voor Midden- en Zuid-Amerikaanse cichliden kan in geen geval een getrouw beeld geven van de natuurlijke levensruimte van onze pleegkinderen. Een aquarium geheel volgens de natuur ingericht zou eerder op een afvalput gelijken. Men moet daarom de aanspraak op het natuurlijke niet overdrijven.
De zin, die dan volgt, vind ik een mooie omschrijving voor een cichlidenaquarium. Vrij vertaald luidt die:
Een esthetisch en functioneel mooi ingericht cichlidenaquarium moet optisch een bekoorlijke constructie van de in de natuur voorkomende vormgeving zijn, waarbij de essentie ligt bij de bodemgrond, hout, stenen en planten.
Het komt er dus op neer, dat je – naast de esthetische normen – bij het inrichten van een cichlidenaquarium altijd aan de speciale behoeften van de vissen moet denken, zoals zwemruimte, schuilmogelijkheden, territoriumgedrag etc.
Een bak met siervissen of voor de pan?
De eerste Malawicichliden werden eind jaren zestig van de vorige eeuw geïmporteerd. Metriaclima zebra (toen nog Pseutropheus zebra genoemd) was een van de eerste Mbuna (rotscichliden), die in de handel werden aangeboden. In de loop van de jaren zeventig werden steeds meer soorten van verschillende geslachten uit het Malawimeer geïmporteerd, gevolgd door cichliden uit het Tanganjikameer. De prachtig gekleurde zoetwatervissen, waren al snel enorm geliefd. In het begin hield men de Malawicichliden in nauwelijks ingerichte aquaria.
Ik herinner me twee situaties als de dag van vandaag uit de jaren zeventig. In een grote aquariumzaak ergens in Nederland zag ik voor het eerst deze prachtig gekleurde vissen. De bak was ongeveer 2 meter lang en stond midden in de winkel als ‘doorkijkbak’. De meeste vissen waren soorten uit de Utaka-groep (Copadichromis) , dat zijn zoöplanktoneters uit de zogenaamde openwaterbiotoop in het Malawimeer, en soorten van het geslacht Aulonocara (keizerbaarzen). Er was in de bak alleen water en enkele poortjes van steen aanwezig, die op een rijtje stonden, waar de vissen onderdoor konden zwemmen. ‘Leuk toch!’
De tweede situatie, die ik persoonlijk heb meegemaakt, speelde zich af in 1977. Mijn vrouw en ik waren op familiebezoek in Canada. De man van kennissen van mijn familie was jarig en onze familie wist, dat ik van visjes hield en daarom moesten wij maar eens meegaan, want die man had ‘such beautiful fishes!’ Nou, dat wilde ik wel eens zien en vol verwachting gingen we op weg. Bij binnenkomst zag ik in de hoek van de kamer een volglasbak van 80 x 40 x 40 cm. In deze bak was eveneens geen bodemgrond en decoratiemateriaal aanwezig. Een verwarmingsapparaat, thermometer en een Eheimfilter waren de enige attributen. Ook deze vissen waren Malawicichiden, maar nu was het een combinatie van rotscichliden (Mbuna) en keizerbaarzen. Het was een bonte mengeling van kleuren. De dieren zwommen onrustig van de ene kant naar de andere kant en van boven naar beneden in de bak. Dit was nog erger dan het aquarium in de winkel in Nederland. Gevoerd werd tweemaal per dag met droogvoer.
Als u denkt, dat dit alles was, mooi niet! Pa was jarig en dochterlief bracht twee visjes mee voor pa, ‘want die konden er nog wel bij, ze waren zo mooi en klein’. Het waren twee Microgeophagus ramirezi (antennebaarsjes). Wat ik toen te zien kreeg, hield ik niet voor mogelijk. Deze visjes waren zo anders en mooi ‘dat ze maar apart moesten worden gezet,’ vond pa. Uit de kast werd een (yes, you don’t believe it!), een goudvissenkom gehaald en op de bodem kwam een laagje spierwitte steentjes. Als verdere decoratie werden een aantal plasticplantjes tussen de stenen gedrukt. Het water uit de kraan werd op temperatuur gebracht en de kom op een tafeltje in een andere hoek van de kamer geplaatst. Ik hoorde later, dat de arme diertjes binnen twee dagen het loodje hadden gelegd.
Ik was daar op visite bij vreemden en om dan te gaan schoolmeesteren en nog in een vreemde taal ook, daar paste ik voor. Was ik maar niet meegegaan, want het drama speelde nog enkele dagen door mijn hoofd.
Keienbak
Zoals reeds eerder vermeld, werden eind jaren zestig en begin jaren zeventig de cichliden uit de Oost-Afrikaanse meren, Malawi-, Tanganjika- en Victoriameer, met steeds meer soorten en fraaie kleuren geïmporteerd en nam de ciclidenliefhebberij in een snel tempo toe. Velen, die reeds verscheidene jaren een gezelschapsaquarium hadden verzorgd, gingen over op het houden van deze prachtige vissen. Wel waren er in het begin, vooral van de kant van de plantenliefhebbers, nogal wat vooroordelen, want er waren liefhebbers, die best wel op deze mooie cichliden wilden overgaan, maar de planten niet konden missen. Vooral in het begin hoorde je menigmaal over Malawi- of Tanganjikabakken de kreet: ‘Nee, zo’n keienbak wil ik niet!’ Thans weten we gelukkig, dat zo’n keienbak met die keien (om ze maar zo te noemen) heel fraai kan zijn en met enkele plantensoorten kan worden ingericht. Aanvankelijk waren de cichliden uit de Afrikaanse meren het geliefdst, maar in de loop van de tijd steeg ook de belangstelling voor cichliden uit Zuid- en Midden-Amerika. Dat hing ook samen met het feit, dat meer nieuwe geslachten, waarvan vele soorten met de meest uiteenlopende kleuren, afmetingen, lichaams- en gedragsvormen werden ingevoerd. Menige sluier omtrent de broedverzorging van vele als hachelijk geldende soorten uit Zuid-Amerika kon worden opgelicht. Naast dit alles werden ook de aquaria steeds groter en verbeterde de techniek, zoals verlichting, waterbeheersing (filters) etc. Vroeger was een aquarium van 1 meter al een hele bak, terwijl thans bakken van 2 meter en meer geen uitzonderingen meer zijn. Vooral de laatste jaren kwamen discus- en maanvissenbakken meer in de belangstelling. Nooit eerder waren er, wat de discus betreft, zoveel kleurvormen van deze vissen en tegen redelijke prijzen in de handel, als thans het geval is.