Als u met een paar mensen heerlijk in de zon op het terras in de tuin zit en er vliegt plotseling een libel in de omgeving, dan ben ik ervan overtuigd, dat op dat moment er wel iemand is, die roept: ‘kijk daar, een libel!’ Iedereen kijkt en ziet hem en dan is hij plotseling weer verdwenen om even zo vlug vlakbij weer op te duiken, hetgeen soms schrikreacties bij de mensen kan veroorzaken. Wel begrijpelijk, doch bang hoeven we niet te zijn, want ze doen ons niets. Wat een prachtige insecten zijn het toch, die libellen, vooral de grote soorten van de familie: glazenmakers en korenbouten. Libellen behoren tot de behendigste vliegers van het dierenrijk. Omdat hun vleugelparen zich afzonderlijk kunnen bewegen, zijn ze tot de ongelooflijkste vliegprestaties in staat. Ze kunnen met grote snelheid vliegen. Sommige grote soorten halen wel 15 meter per seconde. Ook kunnen ze in de lucht stilstaan en dan weer pijlsnel wegschieten. Er zijn soorten die zelfs achteruit kunnen vliegen.
U bent ongetwijfeld ook wel eens in een natuurhistorisch museum geweest en dan hebt u daar waarschijnlijk stilgestaan bij een kleurrijke verzameling van Europese kevers of vlinders. Soms zijn de insecten zo gaaf en krijg je de indruk, dat de dieren even zitten te rusten om daarna weer het luchtruim te kiezen. Is het u wel eens opgevallen, dat u nooit een dergelijke verzameling van de fraaie, kleurrijke libellen hebt gezien? Bij het voorbeeld van de vlinders en kevers bleven na de dood van de dieren de kleuren mooi, maar wanneer libellen sterven, verdwijnen de mooie kleuren en is het dus niet interessant om ze te verzamelen. Verzamelen gaat meestal aan de natuurstudie vooraf en misschien ligt daar de oorzaak, dat de belangstelling voor en kennis van deze diergroep pas de laatste tientallen jaren is toegenomen.
Vooral vroeger was de menselijke geest gemakkelijk een prooi voor allerlei onzinnige argumenten. Wat niet werd begrepen, werd toegeschreven aan boze geesten, duivels en weet ik veel wat nog meer. Men was bang voor deze geheimzinnige insecten. Ze konden bijten en steken of zelfs in je haren verward raken. Ze waren bij de Germanen gewijd aan een bepaalde godheid. Missionarissen schilderden de dieren af als duivels en er ontstonden namen als duivelsnaalden, ogenstekers of wrattenbijters. In het Engelse woord voor libellen is dat nog terug te vinden: dragonfly, wat vrij vertaald drakenvlieg betekent. De orde van de libellen is oeroud, hun geschiedenis gaat verder terug dan die van de vogels en zoogdieren. Er zijn resten gevonden van libellen met een vleugelspanwijdte van 60 tot 75 cm.
Later uit het Juratijdperk werden dieren gevonden met een vleugelspanwijdte van 6 tot 20 cm. Hieruit ontstonden de hedendaagse soorten. Sinds 150 miljoen jaar zijn de dieren niet wezenlijk veranderd. De orde van de libellen kan in twee onderorden worden verdeeld, namelijk
1. De Zygoptera (de juffers) en 2. de Anisoptera (de libellen). De juffers zijn kleine tot middelgrote, fragiele dieren en hebben een lang slank achterlijf. De vleugels worden bij de juffers in rusthouding met de bovenzijden tegen elkaar boven de rug samengeklapt en schuin naar achteren gehouden. Bij de tweede groep (Anisoptera, de libellen) behoren de middelgrote tot grote vormen. Hun achterlijf is fors ontwikkeld. ln tegenstelling tot de juffers waar beide vleugelparen identiek zijn, zijn bij de libellen de voor- en achtervleugels duidelijk verschillend. Die worden in rusttoestand horizontaal uitgespreid gehouden.
Paring, eiafzetting en larvenstadium
Ik denk dat iedere natuurliefhebber of vijverbezitter wel eens de zo plastisch uitgedrukte term het paringswiel of het libellenrad van de dieren heeft gezien. Vooral van de blauwgekleurde waterjuffers, die massaal in de zomer in een goed beplante tuinvijver kunnen voorkomen. Als een geslachtsrijp mannetje een wijfje heeft ontdekt, grijpt hij haar met de poten vast en omklemt met tangvormige aanhangsels aan het achterlijf de hals (Anisoptera) of het borststuk (Zygoptera). Beide dieren verbinden hun geslachtsdelen. Zo vliegen de dieren als een zogenaamd libellenrad rond. We kunnen ze ook zien zitten op planten of andere voorwerpen. De eiafzetting is per soort verschillend. De eieren worden in delen van een plant, boven of zelfs onder water afgezet. Ook zijn er soorten, die tijdens de vlucht de eieren in het water strooien. Het aantal eieren evenals de ontwikkeling ervan verschilt per soort. Uit een ei komt een voorlarve, die zich binnen enkele minuten tot het eerste vrije larvenstadium vervelt. De voorlarven van de Lestes virides (houtpantserjuffer) kunnen springen. Dit is belangrijk, want deze juffer zet zijn eieren af in de bast van boven water hangende takken. Als de larven dan uitkomen kan er natuurlijk ook een gedeelte op het land terechtkomen. Ze kunnen dan springend het water bereiken. Eigenlijk schitterend toch, overal is aan gedacht! De jonge larfjes eten eencelligen. Daarna worden het watervlooien, Cyclops, e.a. De volwassen libellenlarven grijpen van alles, zoals kikkervisjes, salamanderlarven, waterpissebedden, kleine visjes etc. Met het zogenaamde vangmasker, dat zeer snel kan uitklappen, worden deze prooien gevangen. Aan het vangmasker zitten twee scherpe eindhaken, die in de prooi worden geboord en die de prooi naar de kaken toe trekken.
Het uitkomen van het imago
Op bepaalde tijden vervelt de larve en neemt dan steeds in grootte toe. De duur van het larvenstadium varieert per soort nogal. De libellen hebben geen popstadium. Een volwassen larve kruipt langs een plantenstengel uit het water en na wat morfologische veranderingen komt de libel te voorschijn en blijft de lege larvenhuid achter. Daarna duurt het nog een tijdje, voordat het lichaam en de vleugels voldoende verhard zijn en de libel zijn eerste vlucht kan maken. Ook ontbreken nog de mooie kleuren, want die ontplooien zich pas na enkele weken in hun volle pracht.
Het is het niet gemakkelijk om de libellen precies per soort te kunnen determineren. De kleuren verschijnen namelijk niet tegelijk en kunnen bij sommige soorten weer veranderen tijdens het ouder worden. Voor een goede determinatie moet op vorm en tekening worden gelet en er moet vaak een vergrootglas worden gebruikt. Bij het geslacht Coenagrion (waterjuffers) zijn al bij meer dan tien soorten de rugtekeningen verschillend en daarbij komt ook nog dat de vrouwtjes per soort verschillen van de mannetjes. U zult begrijpen, dat het voor de leek moeilijk is de soort precies te herkennen. In de natuur is het zeer moeilijk ze dichtbij te benaderen, want ze hebben enorm goede samengestelde ogen en als we ze benaderen vliegen ze meestal weg.
.Libellen zijn roofdieren, die in volle vlucht prooien als vliegen, kevers, muggen enz. najagen om ze dan ook in volle vlucht op te vreten. Grotere prooien, zoals vlinders en andere libellen, worden op een rustplaats opgevreten. Juffertjes kunnen we vaak de planten zien afzoeken naar kleine, vastzittende beestjes. Vooral de vrouwtjes van libellen zijn vraatzuchtig en ware kannibalen. Vanwege de massaproductie van eieren is hun voedselbehoefte hoog. Zelf hebben libellen ook veel vijanden. Vooral bij het uitsluipen zijn ze weerloos en kwetsbaar. Zelfs het weer kan de libellen beschadigen door koude en harde wind. Libellen zijn ook een prooi voor vogels. In dit verband maakte ik de laatste (2003) mooie zomer het volgende voorval mee. Op een mooie warme zondagmiddag zaten we in de tuin en tussen de stengels van Typho angustifolia (kleine lisdodde) kropen tot onze verbazing mussen op en neer. De lieve vogeltjes waren op zoek naar de blauwe, fragiele juffertjes. Er werd korte metten gemaakt met vele rustende diertjes. Ook zaten er nogal wat paringswielen op de stengels van de lisdodden en die waren uiteraard ook een gemakkelijke prooi. Je zult maar juffertje wezen! Op dat moment vond ik de vogeltjes niet zo lief meer. Maar ja, het is de natuur.
De tuinvijver als biotoop voor libellen
Ik hoef u niet te vertellen, dat door vernietiging, vervuiling en verandering van biotopen het aantal soorten en individuen libellen ten opzichte van vroeger sterk is afgenomen. Gelukkig is men bewust op veel plaatsen weer goed bezig om schone en heldere biotopen te creëren. Ook worden er de laatste jaren steeds meer tuinvijvers aangelegd, die een bijdrage kunnen leveren aan de toeneming van de libellenpopulaties. Libellen stellen hoge eisen aan de biotoop en het is zelfs zo, dat bij elk watertype een ander soortenspectrum wordt aangetroffen. Een vijver in de tuin als biotoop voor libellen moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen om de meeste soorten een ontwikkelingsmogelijkheid te bieden. Een niet te kleine vijver met geschikte oeverbeplanting en zo mogelijk een moeras met veel planten speelt een belangrijke rol. In een leefmilieu, dat dicht bij de natuur staat, zullen veel dieren vanzelf verschijnen. Maar ook al is er in de wijde omgeving van uw woning geen enkele vochtige biotoop te vinden, dan zullen sommige soorten libellen toch uw vijver vinden en – als ze die als geschikt beschouwen – er hun eitjes in afzetten. Behalve de oeverlibel en de witsnuitlibel, die ik slechts eenmaal op een stuk hout in de tuin heb gezien, waren de soorten op de foto’s regelmatig in onze tuin te zien.
Tags:
Andere dieren
Auteurs:
H. Alblas
Fotografie:
H. Alblas