Ook in het water zie je dingen, die je daar niet zou verwachten. Wat dacht u van een wandelend takje? Het was een van de dieren, waar ik vroeger als kleine jongen met verbazing naar keek.
Nee, ik bedoel niet de wandelende takken die we tegenwoordig wel eens in natuurfilms zien en die door insectenliefhebbers worden gehouden. Deze wandelende takken zijn trouwens ook zeer interessant, en niet alleen vanwege hun speciale aanpassingen aan de omgeving waarin ze leven. Ze zijn soms absoluut niet te onderscheiden van takjes of bladeren, zo goed zijn hun vorm, kleur en gedrag daarbij aangepast. Nee, ik doel nu op de kleine takjes, die over de bodem van een sloot kruipen. Je ziet het goed, een takje dat over de bodem van de sloot wandelt, en als je goed kijkt zie je aan de voorkant een klein soort rupsenkopje en een paar pootjes zitten. Het huisje van dit dier is gemaakt uit materiaal, dat in de sloot te vinden is. De Nederlandse naam is kokerjuffer. Het zijn larven van vliegende insecten, schietmotten. Deze dieren zijn ondergebracht in een geheel eigen orde, die in het Latijn Trichoptera wordt genoemd. Ze hebben niets gemeen met vliegen of muggen, maar zijn meer verwant aan vlinders. Van kokerjuffers zijn meer dan 900 soorten bekend, waarvan er ruim 300 in Europa voorkomen.
Bepalen welke soort het is, kan vrijwel alleen met zekerheid gedaan worden aan de hand van de bouwwijze van de kokers en dat kan weer alleen als ze een koker bezitten, want er is ook een grote groep larven die geen koker maakt.
De larven van de meeste schietmotten zitten echter in een koker, waar ze niet vrijwillig uitkomen. Het dier kan zich volledig terugtrekken in de koker, wanneer er gevaar dreigt. Deze soorten maken hun eigen koker en beginnen met het spinnen van de kokerbasis. De spinklier is goed ontwikkeld en de larve scheidt hiermee een stof af die in het water snel verhardt, maar wel elastisch blijft. Met de poten en de mond maakt ze hier het begin van de koker mee, zodat zo snel mogelijk haar weke lijf beschermd is. De larve bouwt de koker steeds verder uit en dat moet wel, want het dier vervelt en wordt steeds groter. De uitbouw is altijd aan de voorkant. Het kan zelfs zo zijn, dat het achterste gedeelte te nauw wordt tijdens de groei. Dan wil het nog wel eens gebeuren dat dit gedeelte onbewoond is. De kokerjuffer, die zich in de koker kan omdraaien, bijt dan het laatste gedeelte eraf, zodat ze dit niet hoeft mee te slepen. Soms valt het ook vanzelf af. Het materiaal waarvan de koker gebouwd wordt, kan zeer uiteenlopend zijn: stukjes riet, bladstukjes, dennennaalden, zandkorrels, stukjes tak, stukjes van lege slakkenhuisjes, mosselschelpjes enz. De dieren die in snelstromende wateren voorkomen, hebben de gewoonte om er zwaarder materiaal voor te gebruiken dan de soorten die langzaam stromend of stilstaand water bewonen.
In onze vijvers zullen we ze dan ook meestal tegenkomen met kokers gemaakt van plantaardig materiaal. Deze insecten zijn planteneters. Ze eten afgevallen blad, algen en detritus, dus het zijn opruimers in onze vijvers. Ademhalen doen ze met tracheekieuwen, die aan het achterlijf of aan de zijkanten zitten, afhankelijk van de soort. Nadat de larve enkele malen (vijf tot zes keer) verveld is, waarbij ze ook dan niet uit de koker komt, gaat de nu volgroeide larve op een stil plekje onder water verpoppen. Ze sluit de voor- en de eventuele achteropening af, waarbij een heel kleine opening opengelaten wordt om water binnen te halen om te kunnen ademhalen. Na twee tot drie weken komt de pop eruit, klimt of zwemt naar boven en pas boven water scheurt de pophuid open en komt het imago, de schietmot eruit, want kokerjuffers zijn larven van schietmotten. Het volwassen dier lijkt nog het meest op een kleine vlindermot. Het heeft de grootte van een kleermot en wordt nog wel eens met een vlindertje verwisseld. Er is echter een zeer groot verschil: de schietmot heeft geen roltong. Dit in tegenstelling tot vlinders. Overdag houden ze zich meestal schuil, maar tegen de avondschemering fladderen ze wat rond. De paring vindt zelden in de lucht plaats, maar meestal op een vaste ondergrond. Dit moet wel redelijk snel gebeuren, want de vliegtijd is maar ongeveer acht dagen. De in geleiachtige stof verpakte eieren worden op allerlei manieren afgezet. Soms laten ze die gewoon in het water vallen, dan weer worden ze vastgeplakt aan grasstengels die boven het water hangen, zodat de jonge larven in het water vallen of er door de regen ingespoeld kunnen worden.
Rotsplanten
Een van de schuilplaatsen waar de schietmot zich overdag verborgen houdt, zou een klein rotspartijtje bij de vijver kunnen zijn. In die rotspartij, of die nu gemaakt is van echte rotsstenen of van afvalmateriaal zoals kapotte tegels, stukken steen en dergelijke, kunnen we leuke rotsplantjes neerzetten. Natuurlijk is het waar, dat je rotsplanten niet bij vijverplanten zult vinden, maar de vijver houdt niet op bij het laatste stukje water. Ook de overgang naar de tuin hoort bij de vijver. Veel mensen hebben de uitgegraven grond van de vijver gebruikt voor een soort heuvel in de buurt van de vijver. Daarvan zou een leuke rotstuin te maken zijn. De rotsplanten die daarvoor gebruikt kunnen worden, moeten zeker niet met hun voeten in het water staan. Maar kunnen wel in en op die rotsen geplant worden. Rotsplanten zijn mooie planten, waarbij we de meest uiteenlopende bladvormen tegenkomen en ook in kleur zijn er legio mogelijkheden. De bloemen zijn zeker niet uit te vlakken. Het allergrootste voordeel van deze planten is dat ze winterhard en ook bladhoudend zijn. Ook in de winter hebben we dan bij de vijver een mooi gedeelte, hoewel de planten in het voorjaar en de zomer op hun mooist zijn.
Planten zoals verschillende soorten Sedum en Sempervivum zijn best de moeite waard om eens naar te kijken en in diverse tuincentra is meestal wel een aantal snelgroeiers te koop. De grootste collectie rotsplanten vindt u in de botanische tuin van de Universiteit van Utrecht. Deze tuin is zeker een bezoek waard. U kunt er ruim 1.600 soorten zien.
Tags:
Andere dieren
Auteurs:
Joop Brokke
Fotografie:
Joop Brokke