Een van de Apistogramma-soorten die ik in de buurt van Laetitia in Colombia ving, was Apistogramma eunotus. Deze vissen komen behalve op die plaats ook voor in het achterland van Laetitia en de Amazonerivier, namelijk in de Rio Yavari en ook de in de Rio Yucayali tot bij de plaats Pucallpa. Je kunt dus zonder meer spreken van een uitgebreid verspreidingsgebied.
Kenmerken en kleurbeschrijving
Hét kenmerk van deze vis is de rode kleur van de inplant van de borstvinnen. Dit kenmerk kom je echter bij Apistogramma’s en niet bij andere soorten tegen. Verder is de handicap van (ook) deze Apistogramma, dat er grote kleurverschillen zijn, zodat het weleens ingewikkeld kan zijn om de juiste soort te identificeren. Er zijn varianten met staalblauwe en rode vlekken op hun buik tot aan exemplaren met lengtestrepen over hun lichaam. De meeste vissen zijn echter staalblauw, overgaand in een geelbruin patroon op de buikpartij. Het vrouwtje is vooral in de paartijd felgeel gekleurd en is nauwelijks te onderscheiden van bijvoorbeeld Apistogramma macmasteri. Doe deze vissen daarom dus nooit in de bak bij A. eunotus! Een verwijzing naar het standaardwerk voor dwergcichlidenliefhebbers, het boek van I. Koslowski is geen overbodige luxe, want daar wordt in detail beschreven hoe het zit met de verschillen in kleur en vangplaatsen.
Vindplaatsen
De plaatsen waar we ze vingen waren zeer divers, vanaf heldere en stilstaande poeltjes onder een dicht bladerdak in het primaire oerwoud tot en met leemkleurige, zwak stromende riviertjes. De vissen waren echter meestal (door verstoring) in de modder en tussen bladeren gevlucht, zodat ik met mijn vangnet een hele zwaai modder en bladeren uit zo’n poeltje meenam, waarna het een kwestie van zoeken was om de vissen uit deze drab te halen.
Zodoende kon ik enkele exemplaren meenemen om ze thuis in mijn aquarium te doen. Ik dacht eerst, dat het Apistogramma cruzi was, maar een telefoontje en een foto richting Ingo Koslowski brachten helderheid in deze kwestie. Hij vertelde mij, dat het niet anders kon dan dat dit Apistogramma eunotus moest zijn, die in dat gebied voorkwam.
Ik liet ze heel voorzichtig wennen aan het Friese regenwater. Nadat ze in mijn bak hun nieuwe territorium gingen verkennen, viel het mij al snel op, dat de inplant van de borstvin (inderdaad) wat rood was, maar eerst dacht ik dat ze ziek waren. Ingo wist me gerust te stellen door mij mee te delen, dat het bij die soort hoorde. Eigenlijk is hij door dit kenmerk dus juist gemakkelijk te herkennen.
De kweek
Hun gedrag was rustig te noemen. Aangezien ze nog vrij jong waren, duurde het enkele maanden, voordat ze geslachtsrijp waren. Ze gedroegen zich vrij rustig en waren in het geheel niet agressief tegen andere vissen. Ze aten alle soorten levend voer en namen diepvriesvlooien ook zonder problemen op. Aangezien ik mijn vissen nooit droogvoer geef, kan ik daar (gelukkig?) geen informatie over geven.
Na een paar maanden begon het mannetje steeds vaker te baltsen naar het vrouwtje en op het moment dat zij ei-aanzet begon te vertonen (in de vorm van een dikke buik) was dat het sein, dat hij zich nog actiever begon te gedragen, waarna het vrouwtje steeds toegankelijker voor het mannetje werd en prachtig geel van kleur werd.
Het mannetje begon een territorium te vormen, waar andere vissen zich niet straffeloos konden ophouden. Het vrouwtje begon zand te halen uit een kleien bolletje, dat ik als afzetplaats in de bak had gezet. Daarop werden eitjes afgezet, die keurig door de man werden bevrucht. Daarna vertoonde hij zich verder niet meer in de buurt van het legsel en hield de andere vissen op een afstand, zodat de buitenkant van het territorium dus helemaal in de gaten werd gehouden. Dat ging niet echt op een agressieve manier; ze kregen gewoon een duw als ze te dicht bij het legsel kwamen.
Na ongeveer drie dagen kwamen de jongen uit de eitjes, waarna de larfjes naar een andere plek verhuisden. Daar bleven ze nog zes dagen in hun schuilplaats om op hun dooierzak te teren. Daarna werd het tijd om de wijde wereld in te trekken, wat gebeurde onder de hoede van het vrouwtje. Die deed ook haar uiterste best om andere vissen uit de buurt van haar jongen te houden.
Opkweek
Ik voerde de jongen met net uitgekomen pekelkreeftjes, die erin gingen als koek, waardoor ze ook best wel snel groeiden. Met behulp van een luchtslangetje wist ik ze heel gericht te voeren. Omdat de bak niet al te groot was, kon ik de jongen helaas niet al te lang broedzorg meegeven. Het vrouwtje bracht te veel onrust in de bak, waar ook nog andere vissen in zaten. Bovendien zag ik dat mijn Copella’s geregeld tussen de jongen schoten om te fourageren. Daarom heb ik de jongen na een kleine week afgeheveld. Ik deed dit, toen het licht een paar uur uit was, omdat ze op die tijd op hun vaste slaapplaats verbleven (je moet dat natuurlijk wel goed in de gaten houden!). Als je het goed doet met behulp van een goede, felle zaklantaarn, dan heb je ze zo te pakken en geeft het weinig verstoring.
Huisvesting
Wat je kunt doen is ze op laten groeien in een doorzichtig plasticaquariumpje in je eigen bak: Maak een gat van 3 x 3 cm in je drijfbakje en doe daar filterschuim in. Je kunt het bakje door middel van styropor en tie wraps drijvend maken. Druk daarna een luchtslangetje in de uitlaatslang van je motorfilter op zo’n manier, dat er een klein straaltje water uit komt. Om te voorkomen dat het slangetje uit het pompbuisje schiet, vul je de ruimte op met en propje filterwatten, zodat daarmee het luchtslangetje gefixeerd wordt. Als je dat bakje in het territorium van het vrouwtje laat drijven, dan zul je zien, dat het vrouwtje de broedzorg voortzet. De jongen reageren daar weer op door die plaats op te zoeken, waar het vrouwtje zich ophoudt. Het grote voordeel is ook, dat je de jongen wat meer broedzorg meegeeft en dat er een continue waterverversing plaatsvindt, waardoor ze weer sneller groeien.