De luipaardgekko is een mooie, makkelijke te verzorgen, goed te kweken en niet te grote hagedis. Het is, wat je zou kunnen noemen, een ideaal beginnersdier. De soort mocht daarom ook niet ontbreken in de collectie dieren op het IPC DIER (de vroegere praktijkschool) te Barneveld, mijn werkplek.
In 1996 kregen we drie exemplaren van reptielenzoo Iquana te Vlissingen in kweekleen. Dat kweken hebben we vervolgens maar gedaan, met succes. In 1997 kropen er ± 15 jongen uit het ei. In 1998 hebben we, van 9 volwassen vrouwen en 2 mannen, 24 jonge dieren rondlopen en nog ± 20 eieren liggen.
Uiterlijk
De luipaardgekko, Eublepharis macularius, behoort tot de onderfamilie Eublepharinae. Soorten uit die onderfamilie hebben, in tegenstelling tot de meeste gekko’s, beweegbare oogleden en tenen met nagels, maar zonder hechtlamellen. Ze kunnen dus niet tegen glas oplopen. Stuk voor stuk zijn het bodembewoners.
De luipaardgekko wordt tot 25 cm groot. Hij heeft een witgele basiskleur met vele bruine of zwarte vlekken. Het lichaam lijkt wel bedekt met wratjes. De staart is iets korter dan de kop en romp samen en lijkt gesegmenteerd. Net als veel andere grondgekko’s is de luipaardgekko schemer- en nachtactief. Dit hoeft geen nadeel te zijn, omdat zeker tijdens het voeren de dieren ook overdag te voorschijn komen.
Met name in de Verenigde Staten, maar ook al steeds vaker in Europa, zijn regelmatig kleurvarianten van de luipaardgekko te vinden. Deze zijn bv. vrijwel geheel geel of wit van kleur. Er wordt soms grof geld voor betaald. Persoonlijk vind ik het erg lelijk. Kleurslagen zijn bij meer reptielen al bekend, zoals de rode rattenslang (Elaphe guttata) en de tijgerpython (Python molurus bivittatus). Het is in ieder geval een teken dat terrariumdieren steeds meer gedomesticeerd raken, huisdier worden.
Verspreidingsgebied
De luipaardgekko bewoont halfdroge gebieden van Oost-Iran over Afghanistan en Pakistan tot Noordwest-India.
Huisvesting
De drie dieren op school werden geplaatst in een 100 x 50 x 50 cm groot terrarium. Een 60 x 30 x 30 cm groot steppenterrarium is echter ook voldoende voor een trio.
Op het moment dat er, na de eerste kweeksuccessen, elf volwassen dieren in de meterbak zaten, werd er toch af en toe een staart afgebeten. Dit gebeurde dan vooral tijdens het voeren. De verloren staarten groeien binnen een halfjaar weer aan. De eerste maanden is de nieuwe staart nog duidelijk dikker dan de originele staart, maar daarna is er nauwelijks meer verschil te zien. Tegenwoordig leven er vijftien volwassen gekko’s, twee Zonosaurus-schildhagedissen en één parelskink vreedzaam in een 180 x 60 x 60 cm groot terrarium. De achterwand biedt echter bijzonder veel schuilplaatsen.
Mannetjes zijn vaak onderling agressief. In elk terrarium worden voldoende kleine schuilplaatsen gecreëerd met bv. flagstones of een achterwand van gestapeld piepschuim, besmeerd met snelcement. Op de bodem ligt speelzand of geperste maïskorrel. Het laatste heeft als voordeel dat het verteerbaar is en dus ingeslikt mag worden. De maïs mag echter niet te nat worden.
De meterbak wordt overdag verwarmd met een 40 Watt-gloeilampje tot 28 – 35° C. Een spotje is niet nodig, omdat de dieren toch niet zonnen. Als extraatje ligt er, als voorbeeld voor de leerlingen, een warmtesteen. Deze staat dag en nacht aan en wordt meer dan 40° C. Hoewel dit zeker voor dagactieve dieren gevaarlijk zou kunnen zijn, schijnen de luipaardgekko’s donders goed te weten dat ze daar niet op moeten gaan liggen. Er zijn nog nooit ongelukken gebeurd.
Voeding
De gekko’s krijgen tweemaal per week elk ongeveer vijf zelf geweekte, (bijna) volwassen krekels te eten. Daarnaast wordt eens per week met buffalowormen gevoerd. Af en toe krijgen de dieren nestmuizen en zelfs nestratten te eten. Naast dit dierlijk voedsel verstrekken we tweemaal per week een klein schaaltje fijngesneden, gemixed fruit. Terwijl de ene gekko hier alleen maar aan likt, eet de ander een heel stuk fruit op. Zeker jonge dieren en eileggende vrouwtjes hebben een hoge calciumbehoefte. De insecten en het fruit worden daarom altijd bepoederd met een multivitaminen- en mineralenpreparaat. Er is altijd een schaal schoon water aanwezig. Eens per week krijgen de dieren vier druppels vitamine D (Davitamon Aquosum) per liter in het water. Ook wordt eens per week het terrarium besproeid met water.
Geslachtsonderscheid
Op de foto is duidelijk te zien, dat volwassen mannetjes grotere pre-anale poriën en een ‘verdikte staartwortel’ (twee balletjes onder de cloaca) hebben. Ze zijn ook iets forser gebouwd en hebben een bredere kop.
Eieren
Hoewel men soms luipaardgekko’s een winterslaap laat houden, hebben we dat bij IPC Dier nog nooit gedaan. Voor de eileg staat er een zwart geverfde, plastic literbak in het terrarium. Die is gevuld met vochtig veenmos.
Ook in vochtige turf zouden eieren gelegd kunnen worden. In de bak zit een gat van 4 cm doorsnee. Vijf- tot tienmaal per jaar legt elk vrouwtje twee eieren met weke schaal. De vrouwtjes beginnen in maart of april met leggen. De eilegbak wordt driemaal per week gecontroleerd. De eieren worden uitgebroed in een oude ziekenhuiscouveuse. We leggen de eieren in matig vochtig vermiculiet, d.w.z. ± 75 gram water op 100 gram vermiculiet. In de door mij veel gebruikte 1 : 1-verhouding stierven het eerste jaar veel jongen vlak voor de uitkomst. Dit jaar heb ik gemerkt dat het substraat ook vrij gemakkelijk te droog kan zijn. De eieren vallen dan in, de ongeboren jongen sterven vaak al halverwege de ontwikkeling. Leg dus eieren, die net beginnen in te vallen, in vochtiger substraat. Het succesvol laten uitkomen van reptieleneieren is iets waar men ‘groene vingers’ voor moet hebben. Het vergt vaak de nodige ervaring. Ook ik heb naar schatting een uitkomstpercentage van ± 70%, maar ben daar voorlopig tevreden mee. De eerste eieren van een jong vrouwtje komen overigens meestal niet uit. Omdat de couveuse op 28° C staat, komen na ± drie maanden vooral vrouwelijke nakomelingen uit de eieren.
Van de eerder genoemde elf dieren in de meterbak waren er twee mannelijk. Meer mannetjes hadden ongetwijfeld tot problemen geleid. Bij ± 32° C komen na 1,5 maand vooral mannelijke nakomelingen uit het ei, maar dat is dus niet in de praktijk geprobeerd.
Opfok
Is een jong eenmaal uit het ei, dan levert de verdere opfok geen problemen meer op. De 7 – 8 cm grote, jonge gekko’s eten veel. Ongeveer vijf niet te grote insecten per dag. Een te snelle groei kan echter (bij alle hagedissen) rachitis (calciumgebrek) veroorzaken. Bovendien kunnen bij een te gortige voedering sommige krekels volwassen worden en vervolgens de jonge gekko’s aanvreten. Dit is zeker gevaarlijk als veldkrekels (Gryllus binaculatus) worden gevoerd.
We plaatsen altijd een bakje met redelijk vochtig veenmos bij de jonge gekko’s. De diertjes mogen hier graag in liggen. Dit is tevens makkelijk als iemand jonge gekko’s komt kopen. In plaats van het leeghalen van het hele terrarium hoeft alleen maar dit bakje met gekko’s en al in een emmer te worden gezet (wel de opening ondertussen dichthouden). Het is belangrijk dat de gekko’s niet te veel in grootte verschillen. Als te kleine nieuwkomers al niet worden opgegeten, worden ze op z’n minst beschadigd. Daarom worden elke twee maanden de jonge gekko’s in een andere opfokbak geplaatst. De eerste maanden zijn de jonge dieren nog geheel anders gekleurd dan de ouderdieren. Niet met donkere vlekken, maar met donkere banden over het lichaam. Na zes tot twaalf maanden kan het geslacht worden bepaald.
Hanteren
De volwassen gekko’s worden nooit aan de staart gepakt, omdat die zo snel loslaat. Ik leg zo snel mogelijk mijn hele hand op het lichaam van het dier en til het op. Jonge dieren schep ik op met één of twee handen. Ontsnapte en vervolgens onvindbare dieren kunnen soms worden gevangen door een warmtemat in de woonruimte te leggen met daarop een schuilplaats.