Als het erom gaat een siervis te raden, die tot de veel gevraagde soorten behoort en in welhaast iedere aquariumzaak verkrijgbaar is en reeds 40 jaar bekend, die pas in de laatste twintig jaar zonder problemen wordt nagekweekt, dan kan hiervoor eigenlijk maar één vis in aanmerking komen, de neontetra. De neontetra die bij iedereen (wel of geen aquariumhouder) evenveel enthousiasme opwekt als destijds zijn ontdekker, de Franse verzamelaar A. Rabaut, en die in zijn schoonheid ook nu nog door slechts weinige vissoorten van zijn grootte wordt overtroffen.
De eerste neontetra’s ving Rabaut in 1936. Zij gingen naar Frankrijk en vandaar naar de Verenigde Staten en Duitsland. Het vindgebied van de neontetra is het stroomgebied van de Ucayali bij Leticia in Peru. Hier worden ze in zg. zwartwatermeren gevangen, waarin ze in groten getale worden aangetroffen.
W. Innes, uitgever van het tijdschrift The Aquarium, overhandigde de vissen aan de Amerikaanse ichtyoloog G.S. Myers, die ze in 1936 onder de naam Hyphessobrycon innesi beschreef. In 1960 plaatste Géry ze in het genus Paracheirodon, waarvan op het ogenblik drie vertegenwoordigers zijn P. innesi, P. axelrodi en P. simulans. Het circa vier cm grote visje wordt heden ten dage nog slechts zelden uit zijn oorspronkelijke vindgebied geïmporteerd. Kwekerijen in de gehele wereld, vooral in Zuidoost-Azië, kweken de neontetra in duizenden. Ja, men kan zelfs zeggen in miljoenen. Daarbij komen dan nog de vele nakweken van de liefhebbers, zodat aan de vraag naar deze prachtige vissen steeds kan worden voldaan.
Als men dit alles zo hoort, kan men zich nauwelijks voorstellen, dat de nu betrekkelijk goedkope, in prijs stabiele neontetra 30 à 40 jaar geleden nog zo duur was, zodat menig aquarist er zijn maandsalaris voor op tafel moest leggen. Voor ervaren kwekers dus een enorme stimulans om het eens met de neontetra te proberen, echter zonder al te veel succes. Alleen in Thüringen en Saksen, in gebieden waar zich bronnen met mineraalarm en extreem zacht water bevonden, lukte deze nakweek na de Tweede Wereldoorlog wel. Sinds men zich echter in aquariumhouderskringen meer met de waterchemie bezighoudt en waterontharding voor de kweker geen probleem meer vormt, wordt de neontetra in grote hoeveelheden nagekweekt.
In de natuurlijke vindgebieden van de neontetra meet men, al naargelang de tijd van het jaar, temperaturen, die tussen de 18 en 23 °C liggen. Het water is er zo arm aan mineralen, dat het met gedestilleerd water gelijkgesteld kan worden. De pH-waarden liggen tussen de 5 en 6, hetgeen door humuszuren wordt veroorzaakt. Nu is het echter niet zo, dat men de vissen beslist in dit type water moet houden om er zeker van te zijn dat ze lang in leven blijven. Integendeel! Zou men ze namelijk op deze wijze willen houden, dan zou men in het aquarium nauwelijks enige beplanting kunnen hebben en de mogelijkheid van een plotselinge daling van die pH is dan niet denkbeeldig, omdat in dit water geen buffer aanwezig is.
Als we van de fraaie vissen het optimale genot willen beleven, dan richten we het beste een zo lang mogelijke uitzwemmer voor ze in, bijvoorbeeld één van 100 x 25 x 30 cm voorzien van een dichtbeplante achtergrond. Als bodembedekking gebruiken we fijn zand en we plaatsen (als het kan) enkele met Javamos begroeide kienhoutstronken in het aquarium. Voor het houden van neontetra’s kan men volstaan met gewoon leidingwater, mits dit maar niet te extreem hard is. Een verwarming in de bak is niet noodzakelijk. Als de temperatuur in de kamer waar het aquarium staat, maar niet onder de 18 °C daalt. In een aquarium van deze grootte kan men een school van zo’n 50 neontetra’s onderbrengen. Natuurlijk kan men ze ook in kleinere aquaria houden, maar dan is het raadzaam het aantal vissen naar verhouding te beperken. Nadat ze in het aquarium zijn geplaatst, zullen de neons zich eerst in alle mogelijke hoeken verschuilen, maar al na enkele uren kan men ze in een gesloten school door de bak heen en weer zien zwemmen. De pracht van een dergelijke school is wellicht slechts door die van een school kardinaaltetra’s te overtreffen.
Wie zich met de kweek van neontetra’s wil bezighoude, heeft daarvoor een klein, gelijmd glazen bakje van 5 tot 10 liter inhoud nodig. Ongeveer twee cm boven de bodem brengt men grofmazig gaas aan. Dit moet dicht tegen de voor- en zijruiten liggen om te voorkomen, dat de vissen onder het gaas kunnen glippen. Om de wijfjes de gelegenheid te geven zich te verschuilen als ze door het mannetje worden gejaagd, deponeren we nog wat Javamos op die bodem. Als water voor die kweekbak gebruiken we gedemineraliseerd of gedestilleerd water, dat nog enkele dagen over turf wordt gefilterd. Aan dit water voegen we dan nog 1/4 tot 1/2 liter leidingwater toe. Men kan ook onthard water nemen, dat eveneens over turf gefilterd wordt, maar de kweekresultaten zijn dan minder goed. In het aldus geprepareerde bakje plaatsen we een mannetje en een kweekrijp vrouwtje, dat men goed aan de flink met kuit aangezette buik herkent. Voordat we echter die vissen voor de kweek gebruiken, verdient het aanbeveling de geslachten een week gescheiden te houden en goed te voeren. De dag voor men ze in de kweekbak plaatst, kan men ze beste niet meer voeren. Meestal zetten de vissen reeds de volgende morgen af. Het mannetje zwemt daarbij met schokkende bewegingen om het vrouwtje heen en stelt zich dan met vibrerende vinnen voor het vrouwtje op. Reageert het vrouwtje niet, dan wordt het door het mannetje in de zijde, in de rug of achter de borstvinnen gepord. Het vrouwtje probeert deze porren te ontwijken en het mannetje begint het vrouwtje te jagen. Pas als het vrouwtje tot afzetten bereid is, zwemt het in het Javamos of omhoog in het aquarium. Het mannetje volgt het vrouwtje en zwemt aan haar zijde. Een klein stukje zwemmen ze beide bliksemsnel loodrecht naar boven. Het mannetje omklemt het vrouwtje dicht achter die kop. Op dat moment worden de geslachtsproducten, hom en kuit, uitgestoten. De vissen gaan nu weer uiteen, waarbij het mannetje nog enkele seconden in de omklemmingshouding volhardt. De bijna glasheldere eieren zinken naar de bodem. Ongeveer 11 eieren per afzetting heb ik kunnen tellen. Dit klinkt misschien allemaal zeer eenvoudig maar ik geloof, dat dit afzetproces tot nu toe niet zo, in alle details, werd waargenomen. Alleen al daarom niet, omdat het hier beschrevene zich in fracties van seconden afspeelt.
Nadat de vissen hebben afgezet, worden ze uit de kweekbak geschept en worden de mannetjes en vrouwtjes in aparte bakken ondergebracht en goed gevoerd. Na een week zou men ze zo mogelijk weer voor de kweek kunnen gebruiken. Het blijkt goed te voldoen als men met jonge paren begint te kweken en die tot een week voor het afzetten nog in de school bij elkaar te laten.
Het geslachtsonderscheid kan men bij de neontetra goed zien. De iets kleinere mannetjes zijn zeer slank, terwijl de vrouwtjes goed aan haar grotere lichaamsomvang te herkennen zijn. Steeds weer wordt er beweerd, dat de eieren van de neontetra volstrekt donker gehouden moeten worden. Volgens mijn ervaring is dit niet noodzakelijk. Het is absoluut voldoende als men de eieren niet direct onder de verlichting plaatst.
Circa 36 uur na het afzetten komen de jongen uit en 5 dagen later zwemmen ze vrij. Dan is de tijd gekomen om met het voeren te beginnen. De jongen worden het beste met Cyclops-naupliën gevoerd. Natuurlijk kan men ze ook met raderdiertjes voeren, maar het is gebleken, dat ze dan niet zo snel groeien. Behalve een goede voedering is ook regelmatige waterverversing noodzakelijk om de jonge vissen tot gezonde dieren te laten opgroeien. Tot een leeftijd van drie weken eten de jonge neons ook kleine Cyclops en Daphnia en na 8 tot 10 weken kunnen ze al worden verkocht.
Zo problematisch is de neontetra dus in het geheel niet als men maar met hetgeen hierboven staat enigermate rekening houdt. Waarom probeert u het ook niet eens?