Lezend in het blad van onze Belgische zusterorganisatie viel mijn oog op het bericht, dat het geslacht Rasbora door de ichtyologen onder handen genomen was. In december 2000 had ik daar al over gelezen in AT info; Österreichs Monatsmagazin für Vivarienkunde Umwelt- und Naturschutz.
De kegelvlekjes zijn voornamelijk op grond van hun totaal andere paringsgedrag van hun vertrouwde ‘Rasbora‘ ontdaan en moeten verder onder de toepasselijke naam Trigonostigma, hetgeen driehoekige vlek betekent. Dat zal waarschijnlijk wel even wennen zijn. Daar tegenover staat, dat het aantal beschikbare soorten, alleen maar door wat nauwkeuriger waar te nemen, met twee is uitgebreid. De kleinere Rasbora’s als Boraras maculatus en Boraras brigittae heten voortaan Microrasbora. En in Datz was te lezen, dat Rasbora reticulata jarenlang onder een verkeerde naam geleefd heeft en voortaan Rasbora vulcanus heten moet.
Dat herinnerde mij eraan hoe ik dit fraaie en vooral uitermate geschikt aquariumvisje al tot tweemaal toe gehouden, gefotografeerd en beschreven had, zonder dat het tot een publicatie gekomen was. Dat moet er dan nu maar eens van komen. De eerste keer, ongeveer 20 jaar geleden, kwam ik bij een van de handelaren die ik toen ook al regelmatig met een bezoekje vereerde, deze fraaie Rasbora voor het eerst tegen. Ik vond het een aantrekkelijk visje, dus ze verwisselden van eigenaar en na de gebruikelijke gewenning sierden ze mijn aquarium.
Een speurtocht door de literatuur leverde me alleen de naam op. Deze vond ik in DATZ, ’77, no. 10 onder een foto van A. v.d. Nieuwenhuizen: Rasbora reticulata. De vis werd in die tijd klaarblijkelijk wat vaker geïmporteerd, want korte tijd later trof ik bij een andere handelaar nog een drietal exemplaren aan. Het visje raakte in de vergetelheid, want daarna zag ik het gedurende jaren niet meer. Dat verbaasde me eigenlijk een beetje, want naar mijn mening zou het eigenlijk een hype hebben moeten worden. Maar ja, de smaak van de aquariumliefhebber is grillig en misschien kon deze aanwinst de concurrentie met de golf van kleurrijke regenboogvissen, die in die tijd langzaam op gang begon te komen, dan ook niet aan.
Ik zal u een beschrijving geven van het beestje, zodat u zich samen met de afbeeldingen een goed beeld zult kunnen vormen van deze diertjes, die het eigenlijk niet verdienen zo genegeerd te worden. Het zijn vissen met een slanke, gerekte bouw, zijdelings afgeplat en met een eindstandige tot bovenstandige bek. De kleur van de mannen is als die van rood koper; bij bepaalde belichting lichten de flanken violet op. De schubben zijn afgezoomd met een zwarte rand, waardoor de indruk ontstaat dat er een nettekening over de vis ligt. De vinnen zijn alle doorschijnend in dezelfde kleur als het lichaam. De rug- en de aarsvin hebben onopvallend een donkere zoom. De lengte van mijn exemplaren was variërend van 3,5 tot 5 cm, maar mogelijk kunnen ze nog wat groter worden.
Ik schreef toen dat het geslachtsonderscheid, zoals zo vaak bij Rasbora-soorten, moeilijk vast te stellen zou zijn. Wist ik veel, hoewel ik het had kunnen vermoeden. Mijn hele school bestond uit louter mannetjes. Ook de drie exemplaren die ik elders had opgeduikeld, waren van het mannelijk geslacht. Dat verschijnsel kwam toen wel vaker voor en het hardnekkige gerucht ging, dat de handel alleen maar mannetjes verkocht en de vrouwtjes achterhield om zo te voorkomen dat de markt door liefhebberskweken bedorven zou worden. Ook over Iriatherina werneri, die ongeveer te zelfder tijd, misschien in Nederland wat later, op het aquariumtoneel verscheen, ging hardnekkig dit verhaal.
De literatuur is al die tijd niet kwistiger met informatie over Rasbora reticulata geworden. Alleen in Mergus Atlas, deel 2, heb ik op pagina 419 een foto van een vrouwtje van Rasbora reticulata gevonden. Waarschijnlijk betreft het een vrouwtje van de échte reticulata, meer roodachtig van kleur en zonder de metallic- glans. Nu durf ik ook gerust te stellen, dat het geslachtsonderscheid een peulenschilletje is en de bijgaande foto’s tonen dat duidelijk aan. Vooral het kleurverschil is in het oog springend, maar ook de grootte – de vrouwtjes worden nl. wat groter – valt niet over het hoofd te zien.
In mijn aquarium bleek, dat ook deze Rasbora zich in zacht, lichtzuur water bij een temperatuur, die schommelt tussen 24 en zo’n 26° C prima thuis voelt. Ongetwijfeld zullen daar de dichte groepen groene Cryptocoryne wendtii aan de randen en de bossen drijfgroen, waarin ze graag wegschuilden, een bijdrage toe geleverd hebben. Ook hadden ze een grote zwemruimte ter beschikking, waar ze in schoolverband zwemmend en onderling pronkend hun fraaiste kleuren toonden.
Het voer kan bestaan uit alle soorten klein levend voer, zoals daphnia’s, cyclops, witte en zwarte muggenlarven. Ze hebben een duidelijke voorkeur voor de laatste. Daarbij is het nodig een beetje te doseren, omdat ze de neiging hebben zich te overeten. Ook diepvries is prima, maar de spaarzame keren dat ik in staat was ze wat levende, zwarte muggenlarven te voeren, afkomstig uit een emmer met afvalwater, die ik speciaal voor dat doel een eind van huis af in de tuin heb staan, waren ze werkelijk niet te houden. Als raketten schoten ze door de bak om elk hun deel van de traktatie in de wacht te slepen.
Het valt te begrijpen dat ik er 20 jaar geleden niet mee kweekte; met mannetjes alleen valt weinig te kweken. Maar nu bleek dat de kweek weinig problemen oplevert. Bij een temperatuur van zo’n 25° C zetten ze regelmatig af en vertonen daarbij een voorkeur voor de ochtendzon, die gedurende een deel van de morgen even de voorruit van het aquarium streelde. Het paringsspel, of liever de massaparing, is een lust voor het oog. Elk individuutje neemt eraan deel en de vonken lijken eraf te spatten. Ze zoeken elkaar op en drukken zich hevig sidderend zijdelings tegen elkaar aan. Zo nu en dan betwisten de mannetjes elkaar de heerschappij: ze staan dan met wijd geopende bekjes tegen elkaar en proberen elkaar, alsmaar wrikkend en staartslagen uitdelend, te verdringen. Soms ook wordt een van de vrouwtjes, die qua aantal helaas licht in de minderheid zijn, door drie mannen tegelijk in de mangel genomen. Belangstelling voor de vele, bijna onzichtbare eitjes hebben ze nauwelijks en zonder dat ik er verder moeite voor hoef te doen, blijft een gedeelte van de jongen leven. En dan zou het regelmatig voeren met levend voer toch weer belangrijk zijn. Daarmee breng je voldoende infusoriën en andere micro-organismen in de bak, waardoor tenminste een aantal voldoende voedsel vindt om erdoor te komen.
U ziet een visje, opvallend in zijn koperen pakje en door zijn gedrag. En van bescheiden formaat, zodat er zonder bezwaar een flinke school van dik 20 stuks kan worden ondergebracht in de moderne aquaria, die over het algemeen wat forser bemeten en wat dichter beplant zijn dan twintig jaar terug, zonder dat de belasting onaanvaardbaar groot wordt. Het is ook betrekkelijk gemakkelijk te houden en tot voortplanting te brengen, zodat behoud gedurende langere jaren gegarandeerd is. Eenmaal in het aquarium lange tijd door te kweken, zodat men op natuurlijke wijze in eigen behoefte voorziet en ook nog van tijd tot tijd een andere aquariumliefhebber een plezier kan doen. Een echte aquariumvis dus. Er is een maar aan. Twee verspeelde ik er aan wat men met een geleerde term wel een exophthalmus noemt: in gewoon Nederlands een puiloog.
Opvallend is dat beide aangetaste dieren vrouwtjes waren. Was dat maar toeval of is het mannelijk geslacht toch het sterkere?