In Europa komen vier soorten zeeanemonen voor, die gedurende een groot deel van hun leven op zeegras leven (Ates, 1992). Een van die soorten leek sinds de jaren dertig van de 20ste eeuw verdwenen te zijn. In die tijd heerste er namelijk een ziekte, die het zeegras (Zostera) in grote delen van Noord- en West-Europa uitroeide.
Dat gebeurde zo grondig, dat het herstel vele tientallen jaren duurde. In Nederland heeft het zeegras zich nooit meer in zijn oude pracht en omvang hersteld, op een korte opleving na in de pas afgesloten Grevelingen in het begin van de jaren zeventig van de 20ste eeuw. Heel veel diersoorten die leefden in de zeegrasvelden, verdwenen natuurlijk ook. Een van de belangrijkste bewoners van de zeegrasvelden in Noord-Europa, de zeeanemoon Sagartiogeton viduatus, werd daardoor bijna een halve eeuw niet in de wetenschappelijke literatuur genoemd.
In Zweden teruggevonden
In 2000 stelde een Zweedse student, Mike Norén, in het Internet de vraag of de pyjama-anemoon, zoals hij Sagartiogeton viduatus noemde, ook in Engeland voorkomt. Dat is niet het geval. Betrouwbare waarnemingen op andere plaatsen dan in het Skagerrak en het Kattegat en directe omgeving ontbreken. De vraag zou hoe dan ook kunnen betekenen, dat de soort in Zweden teruggevonden was. Tot mijn blijdschap werd me dat bevestigd. Mike bracht me in contact met dr. Hans-G. Hansson, medewerker bij het Tjärnö Instituut, een van de mooiste zeebiologische stations aan de Zweedse westkust vlakbij Noorwegen. Volgens zijn informatie zou het gemakkelijk moeten zijn om de pyjama-anemoon in de zeegrasvelden in de buurt van het Tjärnö Instituut te vinden.
Rover/prooifluctuaties
Hans-G. verschafte me elektronisch heel wat wetenswaardigheden over de recente geschiedenis van de pyjama-anemoon in Noordwest-Zweden. Hij vertelde, dat het zeegras zich in Zweden al aan het eind van de jaren vijftig hersteld had. Maar de pyjama-anemoon was pas rondom 1980 echt terug. Ongeveer tien jaar later was de omvang van de populaties van deze anemoon ‘geëxplodeerd’. In de baaien in de buurt van het Tjärnö Instituut bevonden zich toen zoveel individuen, dat op de bladeren van het zeegras geen plaats meer was. De anemonen moesten overstappen op rotsen, schelpdieren enz. en ze kwamen bijna overal voor in overdadige aantallen. Zo’n overmaat van een diersoort wordt natuurlijk vroeg of laat door een rover ontdekt en aangevallen. In dit geval was het de naaktslak Aeolidiella glauca. Van deze naaktslak is in Nederland bekend, dat hij weduwenrozen eet. Deze naaktslak kon in Zweden massaal in aantal toenemen, totdat hij de pyjama-anemoon op zijn beurt gedecimeerd had. Hans-G. vertelde me ook, dat het op dat moment mogelijk was A. glauca per liter te verzamelen; heel gemakkelijk met een dreg. In elk geval zijn de aantallen van beide soorten nu weer min of meer in evenwicht.
Uiterlijk
De pyjama-anemoon (S. viduatus) lijkt heel erg op de weduwenroos (Sagartiogeton undatus), uit bijvoorbeeld Nederland. De laatstgenoemde is echter buitengewoon zelden op zeegras of algen te vinden. Typisch voor de weduwenroos zijn de twee lichter gekleurde lengtestrepen op de tentakels. Volgens Carlgren (1893) zijn die strepen net zo typisch voor de pyjama-anemoon, maar tussen honderden Zweedse exemplaren vond ik er maar één met zulke strepen. Daarentegen zijn de lengtestrepen op de stam van de pyjama-anemoon altijd veel levendiger en feller gekleurd, zoals op een ouderwetse pyjama. Omdat er vele kleine variaties bestaan, zal het niet altijd gemakkelijk zijn om de beide soorten uit elkaar te houden als ze naast elkaar voorkomen, zoals dat in Zweden het geval kan zijn. Het is maar goed, dat wij tegenwoordig bij de onderscheiding foto’s kunnen betrekken.
Carlgren’s (1893) beschrijving van de pyjama-anemoon is, zeker voor zijn tijd, buitengewoon uitgebreid. De verklaring daarvoor is te zoeken in de vroegere onzekerheid of het wel om een echte soort ging. Vroegere onderzoekers hadden de beide Sagartiogeton-soorten namelijk samengevoegd of met andere verward. Op grond van die verwarring werd, meen ik, indertijd de pyjama-anemoon ten onrechte uit andere gebieden dan Scandinavië gemeld.
In het zeegras
Een groot van de volgende dagen bevond ik me natuurlijk in dat grote zeegrasveld vlak voor het instituut. Met een klein motorbootje voer ik ‘s morgens uit en ankerde dan steeds in een andere hoek van de baai. De temperatuur van het water was tussen 17 en 18 °C. en ik gebruikte een zogenaamd nat pak. Met verder alleen een duikbril, een snorkel en vinnen kon ik een indruk krijgen van de verspreiding en het voorkomen van de anemoon. Op de eerste plaats stelde ik vast, dat de pyjama-anemoon zich op vele denkbare manieren op het zeegras kan hechten. Zoals te verwachten is vanwege zijn levenswijze op zeegras, is de pyjama-anemoon veel bewegelijker dan de weduwenroos. Ik kon de pyjama-anemoon fotograferen in alle standen van zijn overstapjes naar andere zeegrasbladeren. Kruipen met de tentakels, zoals Carlgren (1893) in een aquarium heeft gezien, zag ik echter helaas niet. De eerste vastzittende anemonen zag ik op minder dan 30 cm diepte. Ze waren echter algemener vanaf ongeveer 1 meter diepte. De meeste zag ik echter vanaf ongeveer 1½ meter. De bladeren van het zeegras, dikwijls veel langer dan 1 meter, konden dan bezet zijn door meer dan dertig zeeanemonen. Er waren vele jonge exemplaren bij. Hun oorsprong kon ik niet verklaren. De volwassen dieren waren op het eerste gezicht regelmatig gebouwd, zodat een ongeslachtelijke voortplantingsmethode, zoals laceratie, onwaarschijnlijk leek te zijn. Ter zake van de voortplanting van de pyjama-anemoon laat Carlgren (1893) alleen weten, dat de door hem onderzochte dieren mannelijk of vrouwelijk waren. Ze waren dus nooit hermafrodiet, zoals vroeger beweerd werd van deze soort.
In het aquarium
In een koelbox nam ik een stuk of twaalf pyjama-anemonen mee naar huis. Vanzelfsprekend deed ik er bladeren van het zeegras bij. Er waren geen verliezen. Klaarblijkelijk zijn ze gemakkelijk te vervoeren. Na een paar weken in het aquarium was echter duidelijk, dat het zeegras het niet lang zou maken. Het werd al zwart aan de einden. Zeegras, dat wil zeggen Zostera spec., kan maar moeilijk gekweekt worden. In Nederland is dit voorzover ik weet één keer geprobeerd en gelukt (Van der Meer, 1951). De moeilijkheden zijn groot en niet alleen omdat koeling noodzakelijk is. De beloning is (vind ik) niet erg groot. Het is zeer waarschijnlijk een kwestie van smaak, maar dat het zeegras een lange overwinteringsperiode kent, lijkt me niet bevorderlijk voor zijn populariteit onder aquariumhouders.
Juist die lange overwintering werpt de oude vraag (Ates, 1992) op, wat de anemonen doen tijdens die periode. Het lijkt het meest voor de hand te liggen als de anemonen ook overwinteren, dat wil zeggen: eveneens een lange periode van inactiviteit doormaken. Dat is precies wat een van de Europese zeegrasanemonen doet, te weten Paronemonia cinerea. Hij kruipt aan het eind van het zeegrasseizoen tussen de dode bladeren en wacht tot het voorjaar. Zo gaat het tenminste in de Middellandse Zee (Schmidt, 1972) en het lijkt me aannemelijk, dat het elders en met de andere soorten niet anders zal gaan. Van de pyjama-anemoon weten we in dit opzicht niets. Om zeker te zijn, zou het nodig zijn om Tjärnö in de winter te bezoeken. Zweden in de winter trekt mij niet erg aan, maar wie weet komt het er ooit van.
Al in de koeltas verlieten een paar dieren het zeegras. Het was verbazend om te zien, dat de anemonen zich ondersteboven aan het wateroppervlak konden ‘hechten’. Door de afwezigheid van een stroming bleven ze dat ook in het aquarium doen. Carlgren (1893) zag het ook. In elk geval bleek het heel gemakkelijk om de pyjama-anemoon in een aquarium te houden; ook zonder zeegras. De anemonen aten vrijwel alles en ze toonden zich zeer gulzig.
Dank
In 2001 vond ik een zeeanemoon terug, die meer dan vijftig jaar ‘zoek’ was geweest. Veel verdienste mijnerzijds stak er niet achter, want ik werd uitgebreid geholpen door twee Zweden, Mike Norén en Hans-G. Hansson. Zij houden zich al jaren bezig met de mariene fauna van Noordwest-Zweden en dat kwam goed van pas.