Prachtige boomkikkertjes van het Guyanaplateau. Ook deze soort heeft het afwijkende aantal chromosomen 2n = 30 (haploïd 15 heet dat: van beide ouders een vijftiental). Er zijn zeven groepen met deze opbouw van het genenpakket: Hyla marmorata-groep, Hyla microcephala-groep, Hyla parviceps-groep; Hyla leucophyllata-groep, Hyla labialis-groep, Hyla colombiana-groep en Hyla minuta-groep.
Deze soortgroepen zouden misschien samen de onderfamilie Quinzhylinae moeten vormen.
Ze zijn duidelijk apart binnen de boomkikkers en lijken mij een plaats tussen CENTROLENIDAE en HYLIDAE in te nemen. Mijn ervaring met enkele soorten in gevangenschap en in het veld maakt, dat ik het belangwekkende en fraaie dieren vind, die ik graag aan u wil voorstellen. Ditmaal de Surinaamse boomknars.
Classificatie | Amphibia, Anura |
Familie | HYLIDAE |
Eerstbeschrijving | Rana leucophyllata Beireis, 1783 |
Geen exacte typelocaliteit, maar herkomst Suriname | |
Herbenoeming | Hylan leucophylla Gmelin, 1789 |
Synoniem | Hyla frontalis Daudin, 1800 |
Herbenoeming | Dendrosopsophus frontalis Fitzinger, 1843 |
Geldige naam 1* | Hyla leucophyllata (Beireis, 1783) |
Geldige naam 2* | Dendrosopsophus leucophyllata (Beireis, 1783) |
* het is nog maar een kwestie van opvatting welk synoniem men kiest |
Wat betekenen de namen?
De soortaanduiding leucophyllata betekent ‘met wit blaadje’ en dit verwijst naar de rugvlek, die soms de vorm van een blad kan hebben en die weliswaar meestal geel is, maar in alcohol wit wordt, omdat de gele vetstofkleur dan oplost. En die bij leven trouwens soms ook wel wit kan zijn. De soortaanduiding frontalis verwijst naar de koptekening: een opvallende lakgele breeddriehoekige voorhoofdsvlek.
En dan Dendropsophus. Dendron is Grieks voor boom en klassiek Grieks, psophos staat voor elk betekenisloos geluid, meestal mechanisch geknars, gekraak, gekras, gepiep. Wees dus gewaarschuwd en weet wat u aan gekraak te wachten staat…
Afwijkende dikkopjes
Afwijkend aantal chromosomen of kernlissen, lichaamsbouw met een korte kop, maar ook afwijkende dikkopjes kenmerken de soorten van de zeven genoemde groepen. Korte dikke rompjes, veelal even hoog als breed met een gespierde staart, hoge vinzoom eindigend in een zwaardvormige punt. De mond zonder rasptandjes, maar met een soort huidplooi in plaats van onderlip om de zware snavel.
De dikkopjes die ik van de eerder behandelde marmergrijze schorskikker ken, waren nog vrij gewoon, tamelijk breed, dat wel. Bij verscheidene andere soorten kan het lichaam van de kikkervisjes bijvoorbeeld haast de vorm van een banjo hebben. Vrijzwemmend zult u ze maar zelden aantreffen. Beschut in de detrituslaag is normaal. Breed schuifelend over de bodem, onder afgevallen blad of tegen verdronken oud bealgd hout.
De definitie van QUINZHYLINAE is dus: neotropische boomkikkers met 2n = 30 chromosomen, die verder worden gekenmerkt door een korte kop, vliezen tussen de vingers, en waarvan de dikkopjes een afwijkende brede lichaamsbouw vertonen. Ze verschillen van andere Amerikaanse boomkikkers onder andere door het karyotype, door de lichaamsbouw en de afwijkende kikkervisjes. Verscheidene soorten hebben een naam die verwijst naar de korte of kleine kop. Terug naar de hoofdsoort!
Aangezien deze soort niet in het genus Hylo gehandhaafd kan worden, komt de eerstvolgende geldige geslachtsnaam in aanmerking. Het gebruik van Dendropsophus – Savage heeft in 2001 in Copeia daarvoor gepleit – is echter nog niet algemeen aanvaard. Voorlopig zult u vrijwel altijd de naam Hyla leucophyllata tegenkomen.
Kleur en beschrijving
Beschrijving. Nee, een wetenschappelijke beschrijving met afstand tussen de oogbollen, met vergelijking van oogdiameter en trommelvlies, met vingerlengte en verhouding van ledematen tot lichaamslengte zal ik niet geven. Liever kleur, nietwaar? Welnu – dit is weer zo’n soort, waarvan eigenlijk nauwelijks een kleurbeschrijving valt te geven. Variabel van patroon, zeker, maar eveneens variabel van kleur.
Normaal gesproken, in neutrale rust en soms in ongestoorde activiteit is het gewone patroon een vleeskleurige basis met haast opgelakte dooiergele vlekken. De basiskleur varieert tussen bijna transparant zalmroze vlees aan de buikzijde tot stevig biefstukrood op de rug. Een gele lakvlek achter op de rug, een geel voorhoofd, gele vlekken op armen en benen. Soms kan de rugvlek ontbreken, dat is dan frontalis. Maar bij verandering van luchtdruk, bij regen of ook wel zonder dat ik enige oorzaak kon bevroeden, wordt het dier soms wijnrood met roomwitte tekening! En in activiteitsfase kan het rood oker worden of kaneelbruin, met goudbeige vlektekening. Alles er tussenin is ook mogelijk. Kleur zegt u? Zo gemakkelijk is dat niet. Daarom is documentaire fotografie vaak een welkom verfraaiend aanvullend hulpmiddel.
Geloof me gerust niet! Bekijk liever de foto’s en geloof dan uw ogen. Wat een pracht en wat een genoegen om zulke veranderingen van nabij gade te slaan! Bovendien zijn er nog vormen met groene of gele of bruine ruittekening, die ook bij deze soort worden gerekend. Hun naam Hyla favosa Cope, 1885 is naar huidige inzichten een synoniem. Met zulke geruite vormen, bekend van Suriname, Frans Guyana, Brazilië en Ecuador – vrijwel het gehele verspreidingsgebied dus – heb ik weinig ervaring. En ik heb absoluut geen idee of die zo verschillende dieren elkaar als soortgenoot herkennen. Maar het patroon blijft, althans na de groei, per individu constant, dus als dat gelijk is, zegt kleur weinig.
Kenmerkend is verder een losse okselhuid. Mannetjes zag ik nooit groter dan 2,5 cm, maar de dames zijn al gauw 35 mm.
Voortplantingstijd
Naar mijn ervaring komen deze prachtkikkertjes voor op open plekken in het woud, aan de bosrand, bij drassavannes en in plantagelandschap. Langs uitvalswegen van Paramaribo bij
En wat brengt de dieren in voortplantingsstemming? Barometerstand en stortregen. Nee, niet een onweersbui, zoals we die in Nederland kennen. Als u bij regen denkt ‘het lijkt wel of de stenen van straat worden geranseld, gelukkig dat het maar tien minuten duurt’ moet u die tien minuten veranderen in tien uur. Zo, dat de overkant van de straat niet te zien is. Zo, dat dijken wegspoelen, inderdaad.
Vanwege die vleeskleur blotebillenkikker? Jazeker, het dier tegen de voorruit duidt er wel op. De naaste verwant komt voor in Midden-Amerika en heet Dendropsophus ebraccatus of Hyla ebraccata. En hiervan schijnt het soortelijk gedeelte zoiets te betekenen als ‘zonder broek of de broek uit’. Ik heb het niet verzonnen, maar eerlijk gezegd, heb ik het ook niet geverifieerd. Er mag wel iets te raden of te gniffelen overblijven.
Laten we die naam dus maar reserveren voor de Midden-Amerikaanse verwant. Voor onze Surinaamse soort vind ik boomknars (een vertaling van Dendropsophus) niet bepaald elegant en de schoonheden van kikkertjes zijn dat wel! Gelakt vlees is misschien toepasselijk, maar bevalt me ook niet echt. Surinaamse schone? Ik ben benieuwd of iemand met een fraaiere naam op de proppen kan komen.