Nogal wat koraalvissen die in een aquarium gehouden kunnen worden, zijn echte sociale dieren, die we beslist niet als enkeling zouden moeten houden. Daar beleef je niet erg veel plezier aan. Het ontbreken van gezelschap roept instinctmatig het gevoel op, dat alle soortgenoten zich voor gevaar verschuilen, waardoor ook het ene exemplaar zich in veiligheid zal proberen te brengen. Een nerveuze en schrikachtige vis, die zich maar zelden laat zien, is het gevolg.
Ook uit oogpunt van dierenwelzijn bezien een ongewenste situatie. Het is dan ook een goede zaak, dat we de laatste jaren bij keuringen steeds vaker zien hoe liefhebbers proberen in hun zeewateraquarium scholenvissen daadwerkelijk als grote groep te houden en te verzorgen.
Natuurlijk zullen ook de in de Keurwijzer opgenomen richtlijnen daar zo hun rol in hebben gespeeld.
Een visje dat in die context onder de liefhebbers van het zeewateraquarium een redelijk grote populariteit geniet, is Chromis viridis. Het feit dat ze regelmatig in de handel worden aangeboden tegen een prijs waar niemand zich een bult aan kan vallen, zal daar niet vreemd aan zijn. Wetenschappelijk bezien horen ze thuis in het ongeveer 80 soorten tellende geslacht Chromis, getalsmatig wel het grootste in de familie der Pomacentridae. Vertegenwoordigers ervan komen voor in zowel het Caribische als in het hele Indo-Pacifistische gebied en met Chromis chromis leeft er ook in de Middellandse Zee een vertegenwoordiger van dit geslacht.
Ook voor het aquarium herbergt het een aantal zeer geschikte soorten. Behalve Chromis viridis komen we een enkele keer ook Chromis atripectoralis tegen. Dan moet je wel een ervaren zeewaterfan zijn, want het verschil tussen de twee soorten is meestal moeilijk te zien. Het komt dus ook nogal eens voor, dat deze soort als Chromis viridis verkocht wordt. Het onderscheid zit hem, behalve in de kleur, vooral in de donkere tekening aan de aanzet van de borstvinnen bij Chromis atripectoralis, die bij Chromis viridis ontbreekt. Soms loopt men ook wel eens Chromis cyanea uit het Caribische gebied tegen het lijf, die om haar wondermooie blauwe kleur bijzonder in trek is. Recentelijk nog, bij de Landelijke huiskeuring 2003, troffen we bij een deelnemer een zestal Chromis analis. Verder kom je in de handel eigenlijk niet zoveel Chromissoorten tegen. Dat komt dan waarschijnlijk, omdat ze maar een beperkte geografische verspreiding hebben of omdat ze voor de moderne zeewateraquarist(e) te onopvallende getekend zijn of te weinig kleur hebben. De diep ingesneden staartvin is misschien wel het opvallendste kenmerk van onze juffers. Die heeft ervoor gezorgd, dat ze in de Nederlandstalige liefhebberij al gauw onder de naam zwaluwstaartjes door het leven gingen. Maar bekender werden ze toch onder de naam juffertjes. Ideale bewoners voor een rifaquarium zou je veronderstellen. Toch hoor ik nogal eens, dat aquariumliefhebbers zo hun bedenkingen hebben ten aanzien van deze juffers. Ze zouden uit het aquarium springen of op een minder opvallende manier aan hun eind komen.
In ieder geval wordt de school, overeenkomstig de aanwijzingen in de Keurwijzer aangeschaft, geleidelijk aan almaar kleiner, zodat er uiteindelijk nog een stuk of twee juffertjes overblijven. Op grond van deze verdrietige ervaringen besluiten zij ervan af te zien zich verder nog met dit soort juffers bezig te houden. Uit de mond van aquariumliefhebbers die ik toch echt niet meer tot de beginners mag rekenen, tekende ik soortgelijke geluiden op. Ook in publicaties lees je wel eens, dat ze zelfs in zeer ruime aquaria op den duur niet in een groep te verzorgen zouden zijn. En inderdaad treffen we bij keuringen regelmatig groepjes van twee of drie stuks aan; het droevige restant van de eens zo trotse school.
Daarmee lijnrecht in tegenspraak zijn de verhalen, dat de diertjes in veel aquaria voor langere tijd in leven worden gehouden. Ja, zelfs tot het afzetten van eitjes over kunnen gaan. Natuurlijk moet je ook het geluk hebben werkelijk gezonde en gave dieren te kunnen bemachtigen.
Misschien kan wat meer kennis van het soorteigen gedrag van Chromissoorten in hun natuurlijke omgeving ons leren aan welke eisen een aquarium moet voldoen, opdat deze levendige dieren er met succes in kunnen worden ondergebracht. Alle soorten juffertjes zwemmen de hele dag vaak recht tegen de stroming in om op dierlijk plankton te jagen. Altijd in de buurt van het rif om daar bij gevaar onmiddellijk in de spleten en holen of tussen de vertakkingen van bijvoorbeeld Acropora’s te kunnen wegschuilen. Ook de vertakkingen van lederkoralen worden daarvoor wel gebruikt. Dat zie je ze in het aquarium van tijd tot tijd ook wel doen. Doordat ze zo beweeglijk zijn, hebben deze rifbaarsjes ondanks hun nietig formaat veel voedsel nodig. Net als de misschien nog beweeglijkere feeënbaarzen uit de geslachten Anthias en Pseudanthias mogen ze nooit een helemaal lege maag hebben. Proeven hebben aangetoond, dat hun onderlinge agressie toeneemt met elke dag dat ze niet gevoerd worden. Krijgen ze niet genoeg, dan begint het decimeringsproces, waar ik in het begin al naar verwees, vast en zeker. Dus zullen ze met regelmaat moeten worden gevoerd. Als er gevoerd wordt, storten ze zich allemaal gretig op het aangeboden voedsel en voor dat moment wordt de rangorde maar even vergeten. Wil je dat alles een beetje in onderlinge harmonie verloopt, dan kun je het beste zorgen voor een geleidelijke dosering van het geboden voer. Bosminen bijvoorbeeld kunnen in kleine porties en niet ontdooid in de niveaukamer van het filter worden gedaan, waar ze geleidelijk zullen ontdooien, waarna ze door de pomp in het aquarium worden gebracht. Hier staan de Chromisjes klaar om met een snelle sprint hun deel van de lekkernij te bemachtigen. Zo bieden we ze ook een soort bewegingstherapie. Iets, waaraan in de moderne dierenhouderij veel aandacht wordt besteed. Daarnaast zou het voer kunnen bestaan uit, verdeeld over de dag, meer kleine porties Artemia en Mysis. Ook Daphnia en Tubifex van goede kwaliteit zijn geschikt. Met rode muggenlarven, mosselvlees en enchytreeën moet je voorzichtig zijn, omdat die nogal eens problemen in de stofwisseling veroorzaken, waaraan ze te gronde kunnen gaan. Natuurlijker voer dan het ingevroren zeeplankton, dat tegenwoordig in de handel verkrijgbaar is, bestaat niet. Het is een soort mix van kleine aan watervlooien verwante kreeftachtigen en garnalen. Nadeel is dat het in het aquarium zeer snel alle smaakstoffen verliest. Daarom is het aan te bevelen ze in kleine porties te verdelen. Om de waterbelasting binnen de perken te houden, laten we dit soort diepvriesproducten in water ontdooien en met een zeef kan het dooiwater van het voedsel worden gescheiden.
Behalve dit organisch voedsel hebben de dieren van tijd tot tijd ook wat plantaardige kost nodig. Met wat spinazie en algen wordt in die behoefte voorzien. In ieder geval moet worden gezorgd voor afwisselend en veelzijdig voer. Als ze dan zo nu en dan ook nog eens een vitaminepreparaat krijgen, beschermt dat de dieren en maakt dat ze beter tegen ziekten bestand zijn. Hoewel het betrekkelijk vreedzame visjes zijn, wordt aanvankelijk de rangorde in verwoede gevechten uitgevochten. Iets waar je, als de dieren al langer bij elkaar waren toen je ze aanschafte, als aquariumliefhebber meestal geen weet van hebt. Is die rangorde eenmaal bepaald, dan kun je de groep de hele dag in gesloten formatie tegen de stroming op zien tornen. Ieder individu heeft een vaste plaats in de formatie. Het sterkste dier voorop, terwijl de zwakkere dieren zich met een plaatsje ergens verder naar achteren of boven de school tevreden moeten stellen. Ook erg angstige dieren zijn meestal wat verder naar achter te vinden.
Chromissoorten vertonen een sterk ontwikkelde territoriumdrang. Iets, wat je bij scholenvissen misschien niet zo zou verwachten. Wie zijn vissen goed gadeslaat, zou kunnen vaststellen, dat elk Chromisje zich in zijn eigen holletje verschuilt, als hij/zij zich sterk bedreigd voelt. Elk individu brengt ook de nacht in zijn/haar eigen hol door. Bij een minder ernstige bedreiging trekken de dieren zich gezamenlijk in een groter hol terug, waar je ze als toeschouwer meestal nog redelijk goed in je blikveld kunt krijgen. Als even later het gevaar geweken is, komt een van de sterkere dieren als een soort verkenner weer uit het hol tevoorschijn, waarop dan – als er geen tekenen van gevaar meer zijn – spoedig de hele school weer in de stroming gaat staan om op voorbijkomend voer te azen. Alleen als ze als gevolg van de eerder genoemde sterke bedreiging naar de eigen schuilplaats gevlucht zijn, komen de dieren pas na langere tijd weer tevoorschijn. Ook de verdeling van de beschikbare woonruimten kan aanleiding zijn tot grotere of kleinere schermutselingen. Een enkele keer kunnen ze zelfs buitengewoon verbeten zijn. Als liefhebber doe je er dus goed aan er bij de inrichting van het aquarium voor te zorgen, dat er voor ieder dier ten minste één goed onderkomen voorhanden is. Een paar extra kan geen kwaad. Desnoods kunnen voldoende, grote holen mechanisch in het levend steen worden aangebracht.
Om de waterkwaliteit, ondanks de dagelijkse voedering, ook voor ongewervelden optimaal te houden, kunnen we het best naast een afschuimer met voldoende capaciteit ook een voorfiltering over filterwatten toepassen, waarbij we de watten dagelijks wisselen. Nog makkelijker is gebruik te maken van de blauwe spons met een variabele structuur, die het uitspoelen tot een koud kunstje maakt. Het zou voor iedereen, die Chromissoorten voor langere tijd in een school wil houden, duidelijk moeten zijn, dat de waterbelasting zeker iets boven het gemiddelde zal liggen, zodat beter van bepaalde zeer gevoelige dieren als hermatypische steenkoralen kan worden afgezien. Ofschoon zelfs dat probleem met de giga-eiwitafschuimers van tegenwoordig misschien wel is opgelost.
Samenvattend: Chromissoorten zijn goed in een school te verzorgen als men daarbij de volgende richtlijnen aanhoudt:
1. Een redelijk sterke stroming.
2. Dagelijkse voedering, liefst over de dag verspreid en in kleine hoeveelheden.
3. Voldoende schuilplaatsen en vluchtmogelijkheden.
4. Optimale waterzuivering door afschuimer, filtering en stroming.
Ook zijn ze best samen te houden met enige andere vissen, die Chromis in hun natuurlijk gedrag niet storen, met lederkoralen, korstanemonen en oren en steenkoralen uit het geslacht Plerogyra en Trachyphillia.
Kweken
Het mag geen wonder heten, dat tegenwoordig ook met Chromissoorten gekweekt kan worden en wordt. Het geslachtsonderscheid levert de nodige problemen op, maar wie over een school beschikt van voldoende omvang, zal er allicht dieren van beide geslachten in vinden. Als ze eenmaal volwassen zijn, geeft de grootte een redelijk betrouwbaar houvast, omdat de mannetjes gewoonlijk wat groter worden dan de vrouwtjes. De eiafzetting is zelfs in een gewoon liefhebbersaquarium geen zeldzaamheid en gewoon te volgen. Zo maakte ik, jaren terug, tijdens een bezoekje aan een aquariumzaak met een prachtige showbak als publiekstrekker bijgaande plaatjes.
Fasen in het paringsritueel
In het aquarium was een school van wel vijftien stuks van, naar ik aanneem, Chromis atripectoralis (zie de zwarte eerste vinstralen van de borstvinnen) gehuisvest. Als decoratiemateriaal betrekkelijk centraal een fraaie bos zeekraal (Sargassum fillipendula), die door een van de aanwezige mannetjes als substraat was uitgekozen. Met veel bewegingen en dreigende uitvallen wist hij alle rivalen uit de buurt en in de verst verwijderde hoeken van het aquarium te houden. Tegelijkertijd was zijn gedrag voldoende wervend om de kuitrijpe juffers dichterbij te lokken. De een na de ander bezweek voor zijn charmes en zo werden afwisselend met nu eens het ene dan weer het andere vrouwtje honderden eitjes op het zeekraal geplakt.
Aanvankelijk zijn de eitjes minuscuul klein, maar onder invloed van het water zwellen ze tot meer dan een halve centimeter. Uit de 0,6 tot 0,8 cm grote en doorzichtige eieren komen na 2 tot 4 dagen van ontwikkeling uiterst kleine jongen. Die stijgen op naar het wateroppervlak, waar ze het eerste deel van hun leven zwevend als plankton doorbrengen. Het verder grootbrengen van dit jongbroed levert voor de aquariumhouder nog zo zijn problemen op. Het waren de gebroeders Mekenkamp in Rijssen, die begin jaren tachtig van de vorige eeuw met een geslaagde kweek van Amphyprion percula de weg openden naar meer successen. Dat resulteerde op den duur in het bedrijf van Robert Brons, waar op professionele wijze diverse soorten vissen voor het rifaquarium gekweekt worden. Ook serieuze liefhebbers kunnen zich tot op de dag van vandaag met gerede kans op succes aan de kweek van zeewatervissen wijden. En ook zo, dat ten minste voor een deel in onze behoefte aan bevolking voor het zeewateraquarium uit eigen kweek kan worden voorzien. Natuurlijk gaat een en ander nog lang niet zonder problemen. Problemen die voornamelijk samenhangen met het voer voor de eerste levensfase. Jonge zeewatervissen zijn namelijk tamelijk kieskeurige kostgangers. Dood voedsel nemen ze niet aan. Ook moeten de voedseldiertjes van het juiste formaat zijn en zich op een bepaalde manier bewegen. Zo wordt bijvoorbeeld Artemia niet geaccepteerd. Het is dus een probleem om op het juiste moment over voldoende hoeveelheden geschikt voer te beschikken. Een raderdiertje biedt de oplossing. Raderdiertjes of Rotaria zijn algemeen in zoet water. Ze komen voor in vochtige aarde, waar ze leven in de dunne schil water, die zandkorrels omgeeft; in stilstaand water in de bodem van meren en rivieren of stromen. Ook op mossen en korstmossen, in regengeulen en poeltjes, in aarde of bladaarde, op paddestoelen bij dode bomen, in regentonnen en bloemvazen worden ze aangetroffen. Zelfs op kreeftachtigen uit het zoete water en op larven van waterinsecten komen ze voor. Ze bleken vrij eenvoudig in betrekkelijk grote hoeveelheden te kweken als men beschikken kan over het noodzakelijke voedsel: algen. Voor de kweek wordt een serie bakjes klaargezet onder een goede belichting. Gevuld met water met de normale zoutconcentratie. Deze bakjes ent men achtereenvolgens met algen, die onder het licht tot een soort van lichte erwtensoep uitgroeien. Dan kunnen ze worden geënt met Brachionus. De soep zal verkleuren van groen naar geel. Hoe geler, des te meer Brachionus. Om te voorkomen dat de raderdiertjes alle algen consumeren en zo onze kostbare entvloestof naar de andere wereld helpen, zetten we ook algen uit in een bakje met dubbele zoutconcentratie, die wel door de algen, echter niet door de Brachionus wordt doorstaan. Zo blijft men beschikken over de nodige entporties algen. Daarmee zijn we echter nog niet uit de problemen. Deze raderdiertjes hebben een betrekkelijk geringe voedingswaarde enerzijds en de jongen van bepaalde vissen eten geen Brachionus anderzijds. Dat plaatst ons dus opnieuw voor eenzelfde probleem. Gelukkig zijn ook bepaalde marine copepoden te kweken. Nog niet voldoende voor een massale kweek, maar ik denk dat er voor de hobbykweker aardig perspectief bestaat. De materie is te uitgebreid om hier uitvoerig te worden behandeld. Echt geïnteresseerden verwijs ik naar de link in de literatuuropgave, die een stuk verder helpt.