Vijvers met waterbeweging: inheemse vissen

Stroming in de vijver is noodzakelijk voor vissen, die zich van nature in bewegend water ophouden en derhalve behoefte hebben aan een bijzonder zuurstofrijk milieu om zich lekker te voelen. Stroming en verrijking van het water met zuurstof kan men bereiken door in de handel verkrijgbare circulatiepompen of filterinstallaties. Ook als twee of meer vijvers met elkaar in verbinding staan, kunnen ideale mogelijkheden voor een stromend beeklandschap en bewegend vijverwater gecreëerd worden.

Ideaal en eenvoudig is het als zich een vijver in een stuk land bevindt, waar een natuurlijke beek doorheen stroomt, die dan door de vijver kan worden geleid. In dit geval moet men eraan denken de in- en uitstroom op een passende manier te beveiligen, opdat de vijvervissen niet via de beek kunnen wegzwemmen. De volgende vissen zijn geschikt voor een dergelijke vijver, waarin zich dus zuurstofrijk water bevindt.

De elrits, Phoxinus phoxinus

De lichaamslengte van deze opgewekte karperachtige bedraagt 7 – 10 cm. Het langgerekte lichaam is bijna rolrond en slechts bij de staartaanzet zijdelings afgeplat. Afhankelijk van het water, waaruit hij afkomstig is, is de grondkleur sterk wisselend. De rug is meestal bruingroen, de flanken lichter, zilverglanzend. De buikstreek is witachtig van kleur. De zijlijn is vaak onvolledig ontwikkeld.

De elrits, Phoxinus phoxinusDe elrits, Phoxinus phoxinus

Verspreidingsgebied: Europa, met uitzondering van IJsland, Zuid-Italië en Zuid-Spanje.
Deze vissoort geeft de voorkeur aan helder, zuurstofrijk water alsmede meren met een stenige bodem en weelderige plantengroei. Verder verlangt ze vrije zwemruimte. De elrits houdt zich het liefst in schoolverband op aan het wateroppervlak. Als voedsel dienen kleine diertjes, die zich op de bodem bevinden alsmede grote hoeveelheden insecten. Eieren worden van april tot juli afgezet. Gedurende deze tijd hebben beide geslachten een bronstuitslag, die nog het meest lijkt op griesmeelkorreltjes, De eieren worden hoofdzakelijk op stenen afgezet, maar ook aan waterplanten gehecht. De jongen komen na 5 – 10 dagen uit. Na 1 – 2 jaar zijn ze geslachtsrijp.

De gestippelde alver, Alburnoides bipunctatus.

Het lichaam van deze karperachtige is gedrongen van vorm. De vis heeft een enigszins hoge rug. De lengte bedraagt meestal 9 – 13 cm. Exemplaren tot 16 cm komen zelden voor. De zijlijn buigt sterk naar beneden (zie afbeelding). De rugkleur is blauwgroen tot olijfbruin. De flanken zijn lichter en de buik is zilverglanzend.

De gestippelde alver, Alburnoides bipunctatusDe gestippelde alver, Alburnoides bipunctatus

Verspreidingsgebied: Europa, noordelijk van de Alpen en de Pyreneeën tot aan de Oeral. Ze komen voor in helder en stromend water. Deze levendige vis houdt zich gaarne in scholen op. De voeding bestaat uit kleine bodemdiertjes, plankton en insecten. Afzettijd van mei tot juni. Gedurende deze tijd tonen beide geslachten een donkere band, die over de zijlijn ligt. Deze loopt van het kieuwdeksel tot aan het begin van de staartvin. De eitjes worden boven grind afgezet. Na 6 – 10 dagen worden de larven geboren. Na 1 – 2 jaar zijn ze geslachtsrijp. De gestippelde alver is zeer gevoelig voor verontreinigd water.

De pos, Gymnocephalus cernua

Deze vis, die tot de echte baarzen (familie Percidae) behoort, heeft een gedrongen gestalte met een dikke, stompe kop. De lichaamslengte bedraagt gemiddeld 12 tot 15 cm, zelden tot 25 cm. De rugvin is ongedeeld. De rug is olijfachtig tot grijsgroen met daarop donkere vlekken. De rug- en staartvinnen zijn eveneens donker gevlekt. De flanken hebben een bruinachtige kleur.

De pos, Gymnocephalus cernuaDe pos, Gymnocephalus cernua

Verspreidingsgebied: Europa en dan ten noorden van de Pyreneeën en de Alpen. De soort komt niet voor in Ierland, Schotland, West- en Noord-Noorwegen en ook niet op de Balkan met uitzondering van de Donaudelta. Ze houden zich op in de grotere beken, rivieren en grotere, stilstaande wateren. Als bewoner van zuurstofrijke wateren is deze vis niettemin opvallend goed bestand tegen waterverontreiniging. Hij verblijft bij voorkeur op een niet al te vlakke zandbodem.
Het voedsel bestaat uit wormen, kleine kreeftachtigen, waterinsecten en kleine weekdieren (waterslakken). Ook vissen-, slakken- en kikkereieren worden graag gegeten. De afzettijd loopt van maart tot mei. De eieren worden in ondiep water in geleiachtige snoeren en kluiten aan stenen en planten vastgezet. Na 8 – 12 dagen komen de larven uit. Meestal worden ze aan het eind van het tweede levensjaar geslachtsrijp. De pos is erg goed te houden in volbeplante en daardoor voedselrijke vijvers. Men moet hem echter ook plaatsen met vrije zwemruimte boven de zand- of grindbodem geven.

Het bermpje, Barbatula barbatula

Deze vis behoort tot de familie Cobitidae. Het lichaam is aalvormig en aan de zijkant afgeplat. Op de bovenkaak bevinden zich 6 baarddraden. Deze tasters worden gebruikt om er voedsel mee in de bodem op te sporen. De kleur van de rug en van de flanken is grijs tot bruin.
De lichaamslengte bedraagt 8 – 12 cm, slechts zelden 16 cm. De mannetjes zijn kleiner dan de vrouwtjes. Een lichte zijlijn is duidelijk waarneembaar. Op rug- en staartvinnen bevinden zich rijen donkere puntjes.

Het bermpje, Barbatula barbatulaHet bermpje, Barbatula barbatula

Verspreidingsgebied: Oost-, Midden- en West-Europa. Ook komen ze voor in de brakwatergebieden van de Oostzee. Het bermpje is een bodemvis, die zijn standplaats trouw blijft en tussen stenen op buit loert. Het voedsel bestaat uit kleine kreeftjes en larven van insecten. De eieren worden van april tot mei afgezet. Gedurende deze periode tonen beide geslachten op de binnenkant van de buikvinnen een bronstuitslag, die gevormd wordt door 5 rijen knobbeltjes. De eieren, die aan stenen vastkleven, worden door de mannetjes bewaakt en verdedigd, totdat ze uitkomen. In het tweede of derde jaar worden ze geslachtsrijp.

De kleine modderkruiper, Cobitis taenia

Deze vis heeft dezelfde lichaamsvorm als het hierboven vermelde bermpje. Hij bereikt een lichaamslengte van 5 – 10 en ten hoogste 12 cm. De mannetjes zijn kleiner dan de vrouwtjes. Naast de zes baarddraden heeft deze vis boven de ogen een tweepuntige doorn. De rug en de zijden zijn vuilgeel van kleur. Verder is de rug donker gemarmerd. Beneden de zijlijn treffen we een reeks van donkere vlekken aan. De rug en staartvinnen zijn met rijtjes donkere punten bedekt. Deze vis komt in heel Europa voor. Ze bevolken heldere, stromende, maar ook stilstaande wateren, die modder en zandgrond bevatten.

De kleine modderkruiper, Cobitis taeniaDe kleine modderkruiper, Cobitis taenia

Overdag graaft de kleine modderkruiper zich tot aan zijn kop in de bodem in.
De voeding bestaat uit allerlei soorten kleine diertjes. De afzettijd is van april tot juni. De kleverige eitjes worden op stenen en wortels afgezet. In tegenstelling tot het bermpje vindt geen broedzorg plaats. In het tweede of derde levensjaar worden ze geslachtsrijp.
Alle vertegenwoordigers van de modderkruiperfamilie zijn gevoelig voor chemische waterverontreinigingen. In water, dat van tijd tot tijd zuurstofarm is, kunnen ze tot een bijzondere manier van ademhaling overgaan. Ze begeven zich dan naar de oppervlakte om lucht te happen, slikken deze lucht in en persen de lucht vervolgens door de darm in de endeldarm. Hier vindt gasuitwisseling plaats. De verbruikte lucht verlaat het lichaam dan via de aars. Bermpjes en kleine modderkruipers voelen zich lekker op die plaatsen in de vijver waar stroming is. Dit is bijvoorbeeld het geval in de buurt van een waterval, een fontein of de plaats, waar een beekje in de vijver uitmondt.

De rivierdonderpad, Corrus gobio

Deze tot de familie Cottidae behorende vis is slechts geschikt voor een vijver, waarin op enige plekken een sterkere stroming staat, zoals bv. daar waar een beekje de vijver instroomt of iets dergelijks. De rivierdonderpad heeft een knotsvormig lichaam zonder schubben.
Van de twee rugvinnen is de eerste korter. Erg groot lijken de borstvinnen. Afhankelijk van het water, waaruit ze afkomstig zijn, is de grondkleur verschillend. Meestal zijn de rug en de flanken bruinachtig tot grijs. Vaak verschijnen er geeltinten. De buikstreek is witachtig met een glans van paarlemoer.

De rivierdonderpad, Corrus gobioDe rivierdonderpad, Corrus gobio

Deze vissoort is in Europa wijd verbreid. Ze geeft de voorkeur aan ondiep en zuurstofrijk stromend water, maar wordt ook in meren aangetroffen, waarvan de bodem uit zand of steen bestaat en waarin een sterkere stroming staat. Deze vis komt ook voor in het brakke water van de Oostzee. Overdag houdt de rivierdonderpad zich het liefste op tussen stenen en wortels. Wanneer het begint te schemeren gaat ze op zoek naar voedsel. Dan worden allerlei soorten kleine waterdieren buitgemaakt.
De afzettijd loopt van februari tot mei. Door de mannetjes worden onder of tussen stenen kleine kuiltjes gegraven. Na een druk paringsritueel leggen de vrouwtjes de eieren in de kuiljes. De oranje gekleurde eitjes gaan aan elkaar plakken en vormen dan een kluit en zijn daardoor beter beschermd tegen eventueel wegspoelen. Het legsel wordt door de mannetjes bewaakt en moedig tegen eirovers verdedigd. Afhankelijk van de watertemperatuur komen de jongen na 3 – 6 weken uit. Het zijn snelle groeiers en ze zijn aan het eind van het tweede levensjaar geslachtsrijp.

Het weghalen van deze vissoorten uit de vrije natuur met het doel om ze in de vijver uit te zetten, is niet toegestaan. Principieel mogen beschermde soorten niet uit de natuur worden weggenomen.

Gerelateerde artikelen

NBAT Sponsoren

0
    0
    Winkelwagen
    Winkelwagen is leegTerug naar webshop