Dendrobates pumilio wordt ook wel de aardbeikikker genoemd. Een toepasselijke naam wanneer je kijkt naar de bekendste rode kleurvariant met kleine zwarte stipjes. D. pumilio komt in de natuur echter in een keur aan kleurvarianten voor. Sterker nog, geen andere kikkersoort vertoont zoveel variatie in kleur en tekening. Wij gingen in Costa Rica en Panama op zoek naar groene, gele, blauwe, oranje en rode aardbeikikkers.
Begin februari 2001 vertrokken wij voor een ruim drie weken durende vakantie naar Costa Rica. We hadden voor dit land gekozen, omdat Costa Rica een groot aantal beschermde natuurgebieden bezit. Deze gebieden beslaan ongeveer 13% van Costa Rica en daarnaast is een zelfde landoppervlakte aangewezen als bufferzone. Hierdoor is Costa Rica het land bij uitstek om vooral groter wild zoals apen, krokodillen en diverse vogels te bekijken. Dit in tegenstelling tot Noord-Bolivia, waar op zulke dieren gejaagd wordt. Behalve grote dieren zijn er natuurlijk ook zeer veel kleinere dieren, waarvan een aantal interessant is voor de terraristiek. Voor de liefhebber van gifkikkers is Costa Rica zeker de moeite waard. Het is de woonplaats van Dendrobates auratus, D. granuliferus, D. lugubris, D. pumilio, Phyllobates vittatus en enkele Colosthetus-soorten. Zoals de titel van dit artikel al doet vermoeden, hebben wij vooral naar D. pumilio gekeken.
Zeer interessant is het feit dat D. pumilio vele geografische kleurvarianten kent. Het grootste aantal kleurvarianten wordt gevonden op en rond de Panamese Bocas eilanden. Om deze reden hebben we dit gebied van Panama ook in onze reis opgenomen. We zijn onze reis begonnen vanuit de hoofdstad San José. Hiervandaan zijn we via Puerto Viejo de Sarapiquí over de Rio San Juan (Nicaraguaans grondgebied) naar het Parque Nacional Tortuguero aan de Caribische kust gegaan. Vervolgens zijn we in zuidelijke richting naar Parque Nacional Cahuita en door naar de Bocas eilanden afgereisd. Hier hebben we vier verschillende eilanden bezocht, waarna we door Panama zijn overgestoken naar de Pacifische kust. Na een kort verblijf in Boquete nabij de vulkaan Barú hebben we onze weg vervolgd naar het Parque Nacional Corcovado in zuidoostelijk Costa Rica. Tot slot hebben we nog voor onze terugreis vanuit San José een bezoek gebracht aan Reserva Santa Elena en Reserva Biológica Bosque Nuboso Monteverde, twee nevelwouden.
Op de vijf plaatsen waar we D. pumilio hebben gevonden hebben we foto’s van ze gemaakt en tevens een aantal aantekeningen betreffende de temperatuur, luchtvochtigheid, tijdstip van de waarneming, biotoop en eventuele opvallendheden.
Verspreiding en beschrijving
Midden-Amerika bestaat uit een bergketen (loopt van de Andes tot de Rocky Mountains) met aan weerszijden laagland. Door deze geologische barrière en klimatologische verschillen aan weerszijden van de bergketen zijn veel diersoorten slechts aan één van beide kustgebieden aanwezig. Dit geldt ook voor D. pumilio, die alleen aan de Caribische zijde van de bergketen van Zuidoost-Nicaragua tot westelijk Panama voorkomt. Binnen dit gebied is hij te vinden van zeeniveau tot op een hoogte van 1000 meter. Het gebied wordt gekenmerkt door regen; veel regen. Er valt gemiddeld rond de 250 mm regen per maand. In de herfstmaanden september/oktober en de wintermaanden februari/maart is het met een neerslag van 150-200 mm per maand iets minder nat. Dit is één van de voornaamste redenen dat wij in februari zijn gegaan. Ter vergelijking: in Nederland valt er gemiddeld in februari ongeveer 50 mm.
Het is niet nodig hier veel tekst aan het uiterlijk van D. pumilio te wijden, omdat de foto’s voor zich spreken. Wanneer we naar de kleurvarianten kijken, dan vallen er vier uiterlijke kenmerken op, waarin zij zich van elkaar onderscheiden. Deze kenmerken zijn:
- de grootte van minder dan 2 cm tot ongeveer 2.5 cm.
- de grondkleur groen, wit, oranje of rood (ook blauwe populaties schijnen te bestaan).
- de zwarte vlektekening van afwezig via kleine puntjes tot grote vlekken.
- de pootkleur, identiek aan de grondkleur, geel, helderblauw of paars.
Broedbiologie
D. pumilio heeft evenals enkele andere nauw verwante Dendrobates-soorten (te zamen de histrionicus-groep) een ver ontwikkelde broedzorg. Terwijl bij de meeste pijlgifkikkers alleen de man de broedzorg op zich neemt, hebben bij kikkers uit de histrionicus-groep beide ouderdieren een belangrijke rol hierin. Wanneer een mannetje met zijn gefluit een paringsbereid vrouwtje naar zich toe heeft gelokt, gaan ze op zoek naar een geschikte afzetplaats voor de eieren. Deze afzetplaatsen zijn in de natuur meestal vochtige holtes onder houtstammen of in de bladlaag. In het terrarium worden vaak fotohulsjes of petrischaaltjes onder een halve kokosnoot gebruikt. Wanneer de eieren zijn gelegd, begint de broedzorg. Eerst neemt het mannetje die taak op zich. Hij zorgt ervoor, dat de eieren totdat ze uitkomen niet uitdrogen door ze regelmatig te bezoeken en te bevochtigen. Eenmaal uitgekomen is de beurt aan het vrouwtje. Zij vervoert iedere larve naar een eigen poeltje. Dit kan een bladoksel van een Bromelia, Heliconia of andere plant zijn, maar ook andere poeltjes zijn geschikt. Bij de meeste pijlgifkikkers is het hiermee gedaan voor wat betreft de broedzorg. D. pumilio gaat echter een stap verder. Het vrouwtje gaat regelmatig bij al haar poeltjes langs en deponeert dan enkele onbevruchte eitjes. Deze eitjes dienen als voedsel voor de zich ontwikkelende larve. Op dit dieet groeien de larven snel, waarna de metamorfose volgt en moeders taak erop zit.
Dendrobates pumilio in Costa Rica
Tortuguero is het meest noordelijke park, dat we hebben bezocht. Het is alleen per boot of vliegtuig te bereiken en de verkenningen door het park gaan meestal per kano. Helaas menen sommige toeristen, dat speedboten ook een geschikt vervoermiddel zijn. Deze speedboten maken zoveel lawaai, dat ze regelmatig de rust verstoren en daarmee tevens onze idylle van een tropisch regenwoud. Daarnaast vormen ze waarschijnlijk ook een directe bedreiging voor het park aangezien ze een behoorlijke golfslag veroorzaken, waardoor de kanten kunnen worden aangetast.
Op 11 februari kwamen we na een mooie boottocht aan in Tortuguero. Opvallend waren onderweg de vele groene leguanen (Iguana iguana), die in de boomtakken boven het water lagen te zonnen. Wij verbleven in een dorpje gelegen op een smalle landstrook tussen de Caribische Zee en een kanaal. De ochtend na onze aankomst maakten we onze eerste kanotocht door het park. Toen we ergens aan land gingen, zagen we een hooguit 2 cm grote donkerrode D. pumilio met zeer kleine zwartje puntjes op de rug en enigszins paarsblauwe achterpoten. Enkele meters van het eerste dier zagen we nog een exemplaar. Verder zoeken leverde niks op, maar met deze vondst waren we al zeer tevreden. ‘s Middags gingen we vanuit het dorpje te voet op verkenning uit. We zagen vele dieren, vooral apen en bont gekleurde vogels. Ook troffen we een grote hoeveelheid anolissen (Norops spec.) aan. Echter, wat betreft kikkers moesten we het met een slapende boomkikker doen. Op de vroege ochtend van de volgende dag maakten we weer een kanotocht, maar dit keer over een rivier vlak buiten het nationaal park. We gingen weer ergens aan land en zagen vele aardbeikikkers. Het gefluit van de mannen kwam overal vandaan. Het geluid van D. pumilio doet meer denken aan het getsjirp van krekels aan het gekwaak van kikkers. Met zijn herhaaldelijk uitstoten van twee tonen is hij zeker niet de muzikaalste onder de pijlgifkikkers. We vonden de kikkertjes overal tussen de dichte ondergroei, maar hun gedrag was makkelijker te volgen op een afstandje vanaf het bospad. Door een verrekijker konden we goed observeren hoe een mannetje een vrouwtje achtervolgde over een omgevallen boom. Op een andere boomstronk zaten twee mannen tegenover elkaar te fluiten om de grenzen van hun territoria af te bakenen. De kikkers voldeden alle aan bovengenoemd profiel, hoewel er wel enige variatie was in de intensiteit van de blauwe kleur op de poten. Ons lakmoespapier gaf aan, dat het regenwater in één van de aanwezige plassen een zuurgraad van ongeveer pH 7.5 had. Om 7:45 u. bedroeg de relatieve luchtvochtigheid 88% bij een temperatuur van 24° C. Deze metingen (evenals de metingen op andere locaties) werden uitgevoerd door een digitale thermo/hygrometer plat op de grond neer te leggen op een plek waar een kikker zat, maar altijd afgeschermd tegen directe zon of regen.
Nadat we met de watertaxi Tortuguero uit waren gebracht, gingen we met de bus naar het zuidelijker gelegen Cahuita. Ondanks dat we hier twee ochtenden rondliepen, zagen of hoorden we geen enkele aardbeikikker, hoewel zij ook hier voor moeten komen. Wij dachten, dat het ontbreken van D. pumilio kwam, doordat het deel van het park waar wij liepen direct aan de zee lag. Indien de omgeving zilt is, dan lijkt het logisch dat de kikkers met hun dunne waterdoorlaatbare huid hier niet tegen kunnen. Zoals eerder vermeld, zagen we ook in Tortuguero geen D. pumilio op de landstrook aan de zee. Echter, later zou blijken dat ze wel degelijk op zeer korte afstand van zout water kunnen gedijen. Wel zagen we regelmatig basilisken (Basiliscus vittatus). Deze hagedissen worden in het Engels Jesus Christ lizards genoemd vanwege hun vermogen om over het water te rennen; gedrag dat we regelmatig konden observeren. In de loop van de tweede dag vertrokken we naar de Bocas del Toro archipel in Panama.
Dendrobates pumilio op de Bocas eilanden
Net als de meeste toeristen zochten we een hotel op de zuidelijke punt van het eiland Colon. Naast vele rugzaktoeristen vonden ook vele kleine gekko’s hier hun onderkomen. De volgende dag, 15 februari, lieten we ons met een gammele, gemotoriseerde sloep overvaren naar het eiland Bastimentos. Nauwelijks hadden we een voet in het bos gezet of een kakofonie van gefluit kwam ons tegemoet. Het wemelde er van de aardbeikikkers. Om de paar stappen zagen we ze rondspringen. Dit eiland staat bekend om de grootste variatie aardbeikikkers. De meeste pumilio’s zijn hier rood met zwarte vlekken. Ze kunnen echter ook een witgele grondkleur hebben en alle tinten daartussen in. De vlekken variëren slechts weinig in grootte, maar zijn dominant aanwezig. De poten zijn meestal in de grondkleur, maar soms lichtgroen. D. pumilio op de Bocas eilanden is met ongeveer 2½ cm duidelijk forser dan de kikkers van Tortuguero. Het was hier, dat we de kikkers opvallend dicht tegen het strand aantroffen. Vaak zelfs op de grens tussen bos en strand, terwijl het strand op veel plaatsen slechts twee à drie meter breed is en bij vloed vrijwel geheel onderloopt. Deze kikkers moeten dus ondanks hun dunne huid een redelijke zouttolerantie hebben. Rond 11 uur ‘s ochtends had het geregend en de fluitactiviteit van de kikkers was toen iets hoger dan later die dag. Om 16:00 u. bedroeg de relatieve luchtvochtigheid 90% bij een temperatuur van 27° C. Op Bastimentos zagen we ook vrij veel exemplaren van Colosthetus talamancae. Deze bruin gekleurde kikker met vuilwitte lengtestrepen was een stuk schuwer dan D. pumilio. Bij benadering sprong hij meestal op een afstand van meer dan een meter al weg, terwijl de aardbeikikker zich gemakkelijk vanaf enkele decimeters liet fotograferen. Dit gedrag is bekend van veel gifkikkers en wordt toegeschreven aan het ontbreken van natuurlijke vijanden.
Op 16 februari, uitgerekend de dag met de meeste regen, hadden wij besloten met de fiets het eiland Colon te verkennen. De regen viel werkelijk met bakken uit de lucht, zodat we binnen een minuut drijfnat waren. Poncho’s hielpen daar niet veel meer tegen. Af en toe klaarde de lucht op in afwachting van de volgende stortbui. Het weer belemmerde ons echter niet om veel kikkers te zien en vooral te horen. We vonden D. pumilio vlak naast de weg in een stuk secundair bos met een dichte ondergroei. Verderop zagen we een exemplaar op enige meters hoogte in een met Bromelia’s beladen boom over een tak springen. Deze boom stond in een weiland, waardoor veel licht bij de Bromelia’s kon komen. In het bos zagen we vrij weinig epifyten. De aardbeikikkers van Colon zijn groen met zwarte vlekken. Hun onderzijde is geel en deze kleur strekt zich ook uit over de poten. De vlekken zijn groter dan die van de kikkers op Bastimentos en op de rug raken ze elkaar vaak zelfs, waardoor strepen ontstaan. De kikkers op Colon hebben niet de grote variatie in de grondkleur als die op Bastimentos. Gezien de regen is het niet verwonderlijk dat wij om 9:30 u., toen het even was opgeklaard, een relatieve luchtvochtigheid van 95% maten bij een temperatuur van 23° C. Op Colon zagen we eveneens een Colosthetus-soort. Het is ons niet duidelijk of het hier ook Colosthetus talamancae betreft, daar de vuilwitte strepen vrijwel ontbreken. We fietsten verder naar de kust, maar vonden in de beboste rand direct langs het strand geen kikkers. Waarschijnlijk komt dit, doordat het een dicht bladerdek zonder ondergroei betrof.
Onze laatste dag op de Bocas eilanden bezochten we de eilanden Cayo Nancy en Cristobal. Dit laatste eiland is, net als Colon, vernoemd naar zijn ontdekker Christopher Columbus. Op Cayo Nancy is D. pumilio helderoranje gekleurd, terwijl de stippen heel klein zijn of ontbreken. We vonden hier ons enige exemplaar met een larve op de rug. Dit is een bewijs, dat de voortplanting ook in februari plaatsvindt. Gezien het grote aantal kikkers, dat we hebben gezien en dat er slechts één hiervan een larve op de rug had, laat zien dat dit niet het hoogtepunt van de voortplantingstijd is. In de literatuur wordt aangegeven dat deze van mei tot en met juli loopt, dus in de natte periode.
Op weg van Cayo Nancy naar Cristobal stopten we op een paar plekken om te snorkelen. De stukken koraal zijn hier op geringe diepte aanwezig en daardoor goed zichtbaar, zelfs vanuit de boot. Door het vele regenen van de voorgaande dagen was het op veel plaatsen troebel. Onze bootchauffeur wist ons echter naar een paar plekken te brengen, die in de luwte lagen en daardoor wel helder waren. Gelukkig was het deze dag vrijwel onbewolkt, waardoor het zicht erg goed was. Aangezien wij nog nooit in tropische zeeën hadden gesnorkeld, waren we behoorlijk onder de indruk van de kleurenpracht van de vissen en koralen. We zagen o.a. kokerwormen, koraalvlinders, keizersvissen en grondeltjes. We werden ook nog even lastig gevallen door een schildvisje, die ons kennelijk voor haai aanzag en op een lift hoopte. Van een andere toerist hoorden we dat een schildvisje zich aan hem had vastgezogen en een bloeduitstorting had achtergelaten.
Het eiland Cristobal is zeer dun bevolkt met slechts enkele boeren en hotels ontbreken hier. Grote delen van het eiland zijn niet geschikt om met de boot aan te meren vanwege een ondoordringbare gordel van mangrovebos. Na een stuk te hebben omgevaren vonden we een steiger nabij een boerderij. De betreffende boer was voorbereid op het schaarse bezoek door toeristen, want tot onze verbazing ging de steiger over in een veranda en was er een koelkast met koude versnaperingen. Toen we de boer vertelden, dat we op zoek waren naar gekleurde kikkertjes, maakte een groot enthousiasme zich van hem meester. Hij vertelde, dat hij plekken wist waar rode, blauwe en wat voor kikkers dan ook zaten en dat hij ze wel even voor ons zou vinden. Hij pakte een bakje en zo gingen we op pad. Via vele weilanden en over vele modderige weggetjes liepen we door het heuvelachtige landschap naar een bos, dat tegen een heuvel aanlag. Weldra kwam onze boerengids aangelopen met iets in zijn handen. Het bleek een oranjerode D. pumilio met zwarte stippen en helderblauwe achterpoten en voorvoetjes. Hij stopte het diertje in het bakje en ging verder met zoeken. Eenmaal binnen het bos vonden we er nog veel meer met allemaal ongeveer dezelfde uiterlijke kenmerken. Elk kikkertje dat de boer vond, belandde in het bakje. Toen we vertelden, dat we ze niet wilden vangen, maar alleen bekijken, keek hij raar op. Zijn enthousiasme werd er echter niet minder om. We troffen de aardbeikikkers hier vooral aan op en rondom plankwortels en op de grond liggende stammen. Ook lukte het hier om een fluitend mannetje te fotograferen. Ondanks dat D. pumilio niet zo schuw is, stoppen de mannetjes bij benadering meestal wel met fluiten. Om 15:00 u. maten we 85% relatieve luchtvochtigheid en een temperatuur van 26° C. Toen we genoeg dieren gezien hadden, keerden we weer terug naar de boot. Het kostte echter wel wat overredingskracht om onze enthousiaste boer ervan te overtuigen, dat het genoeg was, want hij wist er verderop nog veel meer te vinden.
Pacifische kust
Via Boquete gingen we vervolgens per bus, veerboot en een dag lopen naar het onderzoeksstation annex jungle lodge Sirena, midden in nationaal park Corcovado. Corcovado is gelegen aan de Pacifische kust in het zuiden van Costa Rica. Toen we over de bergketen reden, konden we het wolkendek dramatisch zien veranderen. Aan de Caribische kant was het zwaar bewolkt en aan de Pacifische kant was er een strakblauwe hemel. In Corcovado had het bij aankomst al 10 dagen niet geregend en de bosbodem was daarom vrij droog. Dit betekende helaas ook, dat wij niet veel kikkers te zien kregen. Na veel zoeken vonden we één Dendrobates auratus tussen de plankwortels van een grote boom. Dit exemplaar was vrijwel geheel zwart met slechts enkele heldergroene vlekken en strepen. We maten ondanks de droogte om 11:00 u. een relatieve luchtvochtigheid van 89% en een temperatuur van 26° C op de bosbodem. Voordat de parkopzichter ons schepnet in beslag had genomen, vingen we in enkele heldere beekjes vele levendbarende visjes, waarschijnlijk Brachyrhaphis terrabensis. Verder vingen we een onbekend karperzalmpje, een zoetwaternaald en zagen we een aantal cichliden, waaronder een koppel met jongen (mogelijk Thorichthys).
De nevelwouden Monteverde en Santa Elena vormden onze laatste bestemming. Hier komen geen pijlgifkikkers voor. Het meest roemruchte dier, dat dit gebied kent, is de gouden pad (Bufo periglenes). Dit dier was alleen bekend van deze plaats en kwam gedurende de paartijd in groten getale te voorschijn. Sinds 1989 is hij echter vrij abrupt niet meer waargenomen. Ook ons bezoek heeft niet mogen leiden tot een herontdekking. De status van uitgestorven diersoort lijkt onafwendbaar te zijn.
Ontstaan van kleurvariatie
Summer et al. (1997) verklaren, dat er een selectiedruk op het hebben van een bepaalde kleur moet zijn geweest. Deze selectiedruk is erg moeilijk toe te schrijven aan andere predatoren of milieuomstandigheden op de eilanden. Ook wij hebben geen duidelijke verschillen in temperatuur, luchtvochtigheid of begroeiing waargenomen. Mogelijk heeft de vrouwelijke partnerkeuze een rol gespeeld in het ontstaan van de kleurvarianten. Het vrouwtje van de aardbeikikker investeert veel energie in haar nakomelingen. Doordat zij onbevruchte eitjes bij haar larven deponeert, kan zij niet veel legsels per seizoen krijgen. Voor het mannetje is het aantal nakomelingen potentieel veel groter. Het is dan ook niet verbazend, dat de vrouwtjes tamelijk kieskeurig zijn bij het uitkiezen van een partner. Summers et al. (1999) hebben door middel van een terrariumexperiment laten zien, dat oranje vrouwtjes van Cayo Nancy en groene vrouwtjes van Isla del Popa voorkeur hebben voor mannen van de eigen kleurvorm boven mannen van de andere kleurvorm. De partnerkeuze van de vrouwtjes kan dus de scheiding van de kleurvarianten in stand houden. Blijft echter de vraag hoe de voorkeur van de vrouwtjes is ontstaan. Zo blijven wetenschappers net als hobbyisten filosoferen over deze mooie kikker.
Conclusie
Door ons bezoek aan Costa Rica en Panama zijn wij nog sterker gefascineerd geraakt door D. pumilio. Het houden en vooral kweken met deze gifkikker blijft echter nog lastig. Dit heeft waarschijnlijk te maken met zijn speciale broedbiologie. De andere kikkers van de histrionicus-groep zijn geen van alle eenvoudig na te kweken in het terrarium. De hoge luchtvochtigheid, die wij in zijn natuurlijke biotoop hebben gemeten, pleit in ieder geval voor dagelijks besproeien. Als in het terrarium overdag een temperatuur van 26° C heerst en men deze temperatuur ‘s nachts enkele graden laat dalen, komt dit overeen met onze meetwaarden in de natuurlijke biotoop in februari. Gezien de larve die we op één van de aardbeikikkers van Cayo Nancy vonden, moeten ze hierbij ook tot voortplanting kunnen komen. Om de regentijd te simuleren en daarmee de voortplanting te stimuleren raden wij aan om de besproeifrequentie op te voeren. Wie ondanks de hoge prijzen en de moeizame nakweek toch besluit D. pumilio te gaan houden heeft keus uit een keur aan kleurvarianten. Smaken kunnen verschillen, maar wij vonden de kleurvariant van Cristobal met zijn helderoranje lichaam en intens blauwe poten de allermooiste. Voor het bestuderen van D. pumilio in de natuur zijn Costa Rica en vooral de Bocas archipel in Panama aanraders. Als u ook gifkikkers aan de Pacifische kust wilt zien, is een bezoek in de regentijd het overwegen waard. Bij een volgend bezoek nemen wij die extra regen graag voor lief.
Ontstaan van kleurvariatie Net als wij zijn enkele wetenschappers gefascineerd door de vele kleurvarianten van D. pumilio. Hoe komt het dat de aardbeikikker in zoveel kleurvarianten voorkomt, terwijl de meeste kikkersoorten vrij uniform zijn? Een deel van de verklaring kan worden gevonden in het geologisch recente verleden van de Bocas archipel. De eilanden zijn slechts zo’n zesduizend jaar geleden van elkaar gescheiden, toen na de laatste ijstijd de ijskappen smolten en de zeespiegel steeg. Hierdoor zijn de verschillende kikkerpopulaties op de eilanden van elkaar gescheiden geraakt. Andere gifkikkers op deze eilanden, zoals Phyllobates lugubris en Minyobates spp. vertonen nauwelijks variatie in kleur of tekening over de eilanden, maar hebben een vergelijkbare genetische variatie als de aardbeikikker. Summer et al. (1997) verklaren, dat er een selectiedruk op het hebben van een bepaalde kleur moet zijn geweest. Deze selectiedruk is erg moeilijk toe te schrijven aan andere predatoren of milieuomstandigheden op de eilanden. Ook wij hebben geen duidelijke verschillen in temperatuur, luchtvochtigheid of begroeiing waargenomen. Mogelijk heeft de vrouwelijke partnerkeuze een rol gespeeld in het ontstaan van de kleurvarianten. Het vrouwtje van de aardbeikikker investeert veel energie in haar nakomelingen. Doordat zij onbevruchte eitjes bij haar larven deponeert, kan zij niet veel legsels per seizoen krijgen. Voor het mannetje is het aantal nakomelingen potentieel veel groter. Het is dan ook niet verbazend, dat de vrouwtjes tamelijk kieskeurig zijn bij het uitkiezen van een partner. Summers et al. (1999) hebben door middel van een terrariumexperiment laten zien, dat oranje vrouwtjes van Cayo Nancy en groene vrouwtjes van Isla del Popa voorkeur hebben voor mannen van de eigenkleurvorm boven mannen van de andere kleurvorm. De partnerkeuze van de vrouwtjes kan dus de scheiding van de kleurvarianten in stand houden. Blijft echter de vraag hoe de voorkeur van de vrouwtjes is ontstaan. Zo blijven wetenschappers net als hobbyisten filosoferen over deze mooie kikker.